Tswi Herschel ontmoet Oosterbeekse families die hem redden
Zeven maanden was Tswi J. Herschel toen zijn ouders werden vergast. Tweeëneenhalf jaar was hij toen hij opnieuw zijn ouders verloor: de onderduikouders die hem in hun gezin hadden opgenomen; „ik beschouwde hen als vader en moeder.” Met zijn schoenen in de hand stond Tswi achter de deur, de hele dag. Maar ze kwamen niet.
Twee drama’s waarover Herschel zaterdagmiddag vertelde in het Airborne Museum in Oosterbeek, terwijl de families die hem zeventig jaar geleden het leven redden, muisstil luisterden. Er volgde een derde drama. Vijf jaar was het Joodse jongetje toen hij erachter kwam dat hij eigenlijk een andere naam en andere ouders had. Hij droeg dat geheim een jaar met zich mee voordat hij om opheldering vroeg.
De vele wendingen en raadsels in zijn leven brachten Herschel ertoe zijn verleden uit te pluizen, voor zover dat nog kon. „Ik wilde weten wie ik was. Nu heb ik het kunnen afsluiten.”
Weten wie hij was hangt samen met weten wie hij is: Jood, en overtuigd zionist. In 1960 kwam Herschel voor het eerst in Israël, en eigenlijk had hij er willen blijven. In 1986 voer hij met zijn vrouw Annette op hun zeiljacht in drie maanden van Amsterdam naar Tel Aviv. „Toen we Israëls territoriale wateren binnenvoeren, hesen we de gastvlag. We hebben gezongen en gehuild.” Sindsdien woont hij in Israël. Pas op latere leeftijd ontdekte hij dat ook zijn ouders zionisten waren geweest.
Dat hun zoon ooit naar Israël zou verhuizen, was een van de dromen die vader Nico voor hem had toen hij na diens geboorte op 29 december 1942 een ”Levenskalender van een Joodse Jongen” voor hem ontwierp. Hoeveel is er van die dromen uitgekomen? Dat is de rode draad in de powerpointpresentatie die Tswi Herschels jongste dochter ontwierp –„pa, dat zou voor u te emotioneel zijn; ik zal dat doen”– en die hij vrijdag in het Joods Museum in Amsterdam en zaterdag in het Airborne Museum in Oosterbeek toonde.
Er blijkt vrij veel van uitgekomen te zijn. Maar dat Herschels ouders van allerlei heuglijke feiten getuige mochten zijn, en dat ze hun zoon ooit –in augustus 1964, dacht vader Nico– in Israël zouden bezoeken, kwam niet uit. Hun leven eindigde in de gaskamer van Sobibor, op 23 juli 1943, direct na hun aankomst vanuit Westerbork.
Nico Louis Herschel, docent boekhouden aan het Joods Lyceum in Zwolle, was 27 jaar toen hij werd vermoord. Op 29 maart 1942 was hij met Malchen Weijel getrouwd. Zij mocht 24 jaar worden; ouder niet.
Wat moet het voor hen geweest zijn toen ze hun enig kind in april 1943 aan twee vrouwen uit Oosterbeek meegaven? Zelf bleven ze achter in het Amsterdamse getto waarin de Joden bijeengedreven waren. Ze wilden ook onderduiken, maar konden geen adres vinden.
Hendrikje Schwenke en haar dochter Tine namen de baby mee; de 17-jarige Tine deed alsof het haar kind was. Ze brachten hem bij Willem en Margje de Jongh; die namen het ventje op in hun gezin. „Dat jong gaat hier niet meer weg”, zei moeder Margje.
Zo groeide Henkie de Jongh op, onwetend van het feit dat hij eigenlijk Tswi Herschel was. „Ik had er een geweldige tijd.” Hij ging mee naar de gereformeerde kerk in Oosterbeek en luisterde als ”vader De Jongh” –zo noemt hij hem nog steeds– bad en uit de Bijbel las. „Vader De Jongh was een vroom man. Zijn devies was: God, koningin en vaderland.”
Herschel toont zijn bewijs van besnijdenis en de huwelijksakte van zijn ouders. Beide zijn beschadigd: vader De Jongh begroef ze veiligheidshalve in de tuin; na de Bevrijding zijn ze weer opgegraven.
De septembermaand van 1944 bracht het oorlogsgeweld over Oosterbeek. De woning aan de Molenweg vloog na een voltreffer in brand. De familie De Jongh vluchtte naar de overburen. „Twee weken leefden we in de kelders van anderen”, zegt dochter Diny.
Een nicht uit Apeldoorn herinnert zich hoe het gezin daar arriveerde, nadat de Oosterbekers moesten evacueren. „Ik zat met Henkie op de grond te spelen toen opeens een Duitse officier binnenstapte. Moeder verstijfde. Maar de man liep langs ons en liet Henkie met rust. Mijn vader lag steeds ziek op bed. Achter zijn bed was een wand en daarachter zat een andere Joodse jongen verscholen.”
Het huis was te klein voor zo veel evacués, dus de familie De Jongh trok verder, naar Spakenburg. Daar kwam in mei 1945 de Bevrijding die in Oosterbeek achterwege was gebleven doordat de Slag om Arnhem mislukte.
De oorlog liet zijn sporen achter. „Ieder jaar is september een nare maand”, zegt Diny de Jongh. Voor Henkie was het nog ingrijpender. Hij werd al snel opgespoord door zijn grootmoeder, die vol afschuw vernam dat haar kleinzoon onder meer met paling was grootgebracht; verboden voedsel voor de Joden.
Henkie moest naar Rotterdam, naar familieleden die hij niet kende. Vader De Jongh bracht hem weg. Hij legde zijn pleegzoontje in bed en vertrok. Nadat Henkie wakker werd, stond hij de hele dag met zijn schoenen in de hand achter de voordeur. Maar ‘vader’ en ‘moeder’ kwamen niet. Hij heeft er maanden om gehuild.
Henkie woonde nu bij vreemde mensen, met een vreemde godsdienst en met gebeden waarvan hij niets meer kon verstaan omdat ze in het Hebreeuws werden uitgesproken. De synagoge verving de kerk. Henkie werd voortaan Herman genoemd. Toen contact met zijn gereformeerde onderduikfamilie na enkele jaren weer werd toegestaan, volgde een emotioneel weerzien.
Tine Schwenke, de 17-jarige die hem uit het getto in Amsterdam haalde, vond hij pas na een halve eeuw terug. Zaterdag was ze erbij toen Tswi vertelde over zijn leven en zijn zoektocht naar wat geweest was.
Vanuit het land van zijn voorvaderen is Herschel naar Nederland gekomen om te vertellen over „het vernietigende zwaard van moordende haat” dat zijn volk trof. Ook zijn familie: „Alle Herschels zijn familie van elkaar; 98 procent van hen is omgebracht.” Hij toont een foto van zichzelf als kind: „Staatsvijand nummer 1. Zijn vergrijp? Hij had vier Joodse grootouders.”
Herschel vertelt over de inzet waarmee wildvreemde mensen hun leven op het spel zetten om hem te redden. De weldoeners worden geëerd door vermelding op een muur in Holocaustherinneringscentrum Yad Vashem.
Met veel meer emotie dan hij tevoren dacht, liep Herschel vrijdag over de Molenweg in Oosterbeek, waar ooit de woning van de familie De Jongh stond. Hij bezocht ook de voormalige gereformeerde kerk en las er een stuk uit de Bijbel voor. Zaterdag ontmoette hij de nazaten van de echtparen Schwenke en De Jongh, die ooit zijn leven redden.
Uiteindelijk neemt Herschels presentatie een verrassende wending: hij laat zijn publiek opstaan en in stilte de jonge soldaten gedenken die bij Oosterbeek landden en daar omkwamen. Ook zij zetten zich in voor het behoud van onbekenden. Velen van hen waren jonger dan Herschels ouders toen ze omkwamen.