Oldcastle en de Engelse lollarden rebelleerden tegen koning en kerk
Waren de Engelse lollarden een ongevaarlijke groep mensen die alleen maar de middeleeuwse kerk wilden zuiveren van allerlei dwalingen en misstanden? De kerkelijke machthebbers van die dagen betwijfelden het, maar zij konden dit niet aantonen.
Sir James Oldcastle lord Cobham, de politieke leider van de Engelse lollarden, kwam in 1413 in opstand tegen de Engelse koning Hendrik V. Deze opstand mislukte jammerlijk door verraad. Oldcastle ontsnapte, maar werd in 1417 alsnog gearresteerd. Hij werd als ketter en opstandeling veroordeeld en levend verbrand. De geestelijken hadden nu het bewijs dat de lollarden staatsgevaarlijk waren en moesten worden uitgeroeid. Een hevige vervolging van de lollarden brak los. Toch werden zij niet volledig uitgeroeid. In de zestiende eeuw sloten zij zich aan bij de Reformatie.
De lollarden waren volgelingen van John Wycliffe, die de kerk wilde reformeren. De rijkdom van de kerk stond in schril contrast met de armoede en de nederigheid in de vroegchristelijke kerk. Wycliffe stelde dat de kerk misbruik maakte van haar macht. Onteigening van kerkelijk bezit door de burgerlijke overheid was volgens hem gerechtvaardigd. Ook de kerkelijke hiërarchie moest worden afgeschaft. Immers, over pausen, kardinalen en bisschoppen las Wycliffe niets in de Bijbel.
Anders was het gesteld met de burgerlijke overheid. De koning was Gods stedehouder en moest onvoorwaardelijk worden gehoorzaamd, ook als hij tiranniek of corrupt was. De Engelse Boerenopstand van 1381 wees Wycliffe radicaal af. Kerkelijke tegenstanders van Wycliffe probeerden hem de schuld van deze opstand in de schoenen te schuiven. In zijn traktaat ”Over godslastering” sprak Wycliffe zijn afgrijzen uit over de opstand tegen de koning en de moord op de aartsbisschop van Canterbury.
Wel stelde hij dat de opstand mede was veroorzaakt door de wereldlijke rijkdom van de geestelijkheid. Als de overheid een deel van deze rijkdom had onteigend zouden de moeilijkheden voorkomen zijn geweest. Na Wycliffes dood werden door de lollarden daadwerkelijk initiatieven genomen om de overheid te bewegen om kerkelijk bezit te onteigenen.
In 1395 werden papieren met ”De Twaalf Conclusies” van de lollarden gehecht aan de deuren van Westminster Hall en St Pauls’s Cathedral te Londen, tijdens de zitting van het parlement. Hierin werden de leden van het Hogerhuis en het Lagerhuis ertoe opgeroepen om de Engelse kerk te reformeren. De reactie was negatief. In 1401 nam het Engelse parlement zelfs een wet aan die het mogelijk maakte om ketters te verbranden.
In 1409 werd een nieuwe poging gedaan. Enkele leden van het Lagerhuis richtten een parlementaire petitie aan de Engelse koning en het Hogerhuis om de wereldlijke bezittingen van alle bisdommen en belangrijkste kloosters te onteigenen. De koning, de adel en de armen zouden hiervan profiteren, terwijl er voldoende geld overbleef voor onderhoud van de geestelijken en het stichten van vijftien nieuwe universiteiten.
In het Hogerhuis konden de lollarden rekenen op steun van sir John Oldcastle lord Cobham. Van kerkelijke zijde was er uiteraard hevig verzet. Zij boden de koning geld aan. De koning zwichtte en sprak zijn veto uit, waarschijnlijk nog voordat het voorstel door het Lagerhuis kon worden aangenomen.
Sir John Oldcastle lord Cobham wierp zich door zijn positie in het Hogerhuis op als een politiek leider van de Engelse lollarden. In 1410 schreef hij een brief aan Wok van Waldstein, een edelman bij de hussieten, en in 1411 een brief aan de Boheemse koning Wenceslas IV met de oproep op de kerk van Bohemen te reformeren. Oldcastle zag beide personen als medestanders in de strijd om de kerk te bevrijden van „tentakels van priesters van de antichrist” en de kerk tot de oorspronkelijke staat van apostolische armoede terug te brengen.
Aartsbisschop Arundel van Canterbury besloot om Oldcastle aan te pakken. Dit moest voorzichtig gebeuren, want Oldcastle stond als dapper en kundig krijgsman in hoog aanzien bij de Engelse koning Hendrik IV en zijn zoon die hem in 1413 als koning Hendrik V opvolgde. Oldcastle werd door Arundel bij Hendrik IV beschuldigd van ketterse opvattingen en het verlenen van bescherming aan onbevoegde predikanten.
Hendrik IV liet Oldcastle ongemoeid. Bij de troonsbestijging van Hendrik V probeerde Oldcastle de nieuwe koning over te halen om de kerk haar rijkdom te ontnemen. Hij slaagde daarin niet. Anderzijds deden de geestelijken een poging om Hendrik V over te halen om invloedrijke lollarden hun immuniteit voor vervolging te ontnemen.
Hendrik V koos voor de geestelijken. Oldcastle werd in 1413 gearresteerd, opgesloten in de Tower van Londen en ter dood veroordeeld. Maar de koning gaf hem, vanwege zijn grote verdiensten, veertig dagen de tijd om zijn dwalingen te herroepen. In deze bedenktijd zag Oldcastle kans om uit de Tower te ontsnappen. Oldcastle riep zijn aanhangers ertoe op om in opstand te komen. Als verzamelplaats werd gekozen voor St. Giles Field bij Charing Cross in Londen. Oldcastle zou van plan zijn geweest de Engelse koning te gijzelen en zich meester te maken van de stad Londen. Echter, dit complot werd verraden en verijdeld. Een aantal van Oldcastles aanhangers werd gevangengenomen, maar zelf ontsnapte hij. Na vier jaar werd hij alsnog gearresteerd en ter dood gebracht.
De reden waarom Oldcastle –in strijd met de opvattingen van Wycliffe– tegen de koning in opstand kwam is onzeker. Mogelijk voelde Oldcastle zich door Hendrik V in de steek gelaten toen de koning niet verhinderde dat Oldcastle zich moest onderwerpen aan een vernederend openbaar onderzoek naar ketterij. Door het ontbreken van koninklijke steun zou Oldcastle zich ontslagen achten van alle banden van loyaliteit en gehoorzaamheid aan Hendrik V.
Opmerkelijk is dat prominente lollarden niet meewerkten aan de opstand. Kennelijk was Oldcastle niet de onbetwiste politieke leider van de lollarden. Ook waren er pacifisten onder de lollarden. Sommige streken, waar de lollarden veel aanhang hadden, leverden geen troepen voor de rebellie van Oldcastle.
Een groot deel van de opstandelingen betrof avonturiers. De executie van ter dood veroordeelde gevangenen vond in meerderheid plaats door ophanging. Zij zouden op de brandstapel terecht zijn gekomen als zij ook als lollard waren veroordeeld. Aan de gevangenen, die gratie werd verleend, vond geen onderzoek door kerkelijke rechters plaats. Kennelijk werden zij niet verdacht van sympathie voor de lollarden.
Door de snelle en complete mislukking van de opstand was Hendrik V bereid om royaal gratie te verlenen. Aanvankelijk werd Oldcastle hiervan uitgezonderd, maar in 1414 werd hem ook amnestie aangeboden. Dit pardon werd in 1415 ingetrokken, omdat Oldcastle niet reageerde en zich niet overgaf. In 1417 zou hij, vlak voor zijn arrestatie, hebben samengespannen met Schotse edellieden om de door de Engelsen gegijzelde Schotse koning James I te bevrijden.
Oldcastle werd veroordeeld vanwege zowel zijn sympathie voor de lollarden als zijn rebellie. Hij stierf een pijnlijke dood. Omdat Oldcastle een vooraanstaande lollard was kregen de lollarden het imago van landsverraders en staatsgevaarlijk. Zij verloren steun van de adel. De geestelijken hadden nu vrij spel om de lollarden te vervolgen.
Boerenopstand
De Engelse Boerenopstand van 1381 ontstond uit protest tegen de invoering van de ”poll tax”, een hoofdelijke belasting die voor iedereen gelijk was. Dit werd door de boeren onredelijk gevonden. Deze belasting was nodig om de kosten van de Honderdjarige Oorlog met Frankrijk te betalen. De Engelse boeren protesteerden ook tegen de arbeidswetten, die na de grote pestepidemie van 1348 tot 1350 waren ingevoerd. Deze epidemie had geleid tot een grote teruggang van de bevolking en een schaarste aan arbeiders. De wetgeving belemmerde de bewegingsvrijheid van boeren en zij moesten met een karig loon genoegen nemen. De boeren kwamen ook in opstand tegen de rijkdom van de kerk en haar privileges. Ze staken kastelen en kloosters in brand. Ze vernietigden archiefstukken en belastingpapieren. De aartsbisschop van Canterbury en de ”lord treasurer” –verantwoordelijk voor de inning van de poll tax– werden onthoofd. Na een aanvankelijk toegeeflijke houding lukte het de jonge Engelse koning Richard II om de opstand neer te slaan. Een zware repressie volgde. De leiders van de boerenopstand kregen de doodstraf. Wel werd de poll tax ingetrokken.
John Wycliffe
John Wycliffe (circa 1325/1384) was een begaafd filosoof en theoloog die doceerde aan de universiteit van Oxford. Hij kwam in actie tegen allerlei misstanden in de Rooms-Katholieke Kerk. De kerk had grote rijkdom en de geestelijken verwaarloosden hun plichten. Wycliffe stelde dat de kerk moest worden teruggebracht tot de armoede en eenvoud in de vroegchristelijke tijd. De geestelijken moesten preken en het volk onderwijzen. Wycliffe nam het initiatief tot een vertaling van de Bijbel vanuit het Latijn in de volkstaal. Zelf leverde hij hieraan nagenoeg geen bijdrage. Dit project was het werk van een aantal van zijn academische volgelingen. Wycliffe stuurde hen naar plaatsen in geheel Engeland om het Woord te prediken.
Volgens Wycliffe moest in de kerkdienst de preek met Bijbelverklaring centraal staan. De Bijbel was de enige toetssteen voor geloof en gedrag van de mens en het belangrijkste middel om de zaligheid te verkrijgen. Preken uit de Bijbel was belangrijker dan het toedienen van de sacramenten. Genade werd niet door bemiddeling van de kerk of van de heiligen verkregen. De mens had een directe relatie met God.
De kerkelijke machthebbers wezen deze standpunten af. Door de invoering van een vergunningstelsel voor het prediken werd gepoogd de verbreiding van deze standpunten te belemmeren. Echter, sommige edellieden namen de ”lollardpredikers” in bescherming. Wycliffe bood ondersteuning door het schrijven van traktaten over allerlei theologische onderwerpen. Zijn traktaat over de eucharistie (avondmaal), waarin hij de transsubstantiatie (de verandering van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus) ontkende, leidde tot zijn veroordeling. Wycliffe werd verbannen uit Oxford, maar werd verder ongemoeid gelaten.