Wonderlijke liefde
Romeinen 1:16
„Eerst de Jood…”
Wat ik u nu vooral op uw hart wil leggen, is dat wij ook in bijzondere opzichten aan God gelijkvormig moeten worden. Wij moeten Hem gelijkvormig zijn in verstand, in wil, in heiligheid en ook in Zijn bijzondere liefde. De liefde is uit God, en eenieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God. Eenieder die niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde. Maar op iedere bladzijde van de Heilige Schrift zien wij dat God Israël een bijzondere genegenheid toedraagt. Herinnert u zich slechts de geschiedenis toen de kinderen Israëls in Egypte waren en zwaar verdrukt werden door hun drijvers, hoe God toen hun geroep hoorde en aan Mozes verscheen en tot hem zei: „Ik heb zeer wel gezien de verdrukking van Mijn volk, en heb hun geschrei gehoord; want Ik heb hun smarten gekend.” Verder de geschiedenis toen God hen door de woestijn leidde. Mozes verhaalt dan aan hen waarom de Heere dit deed: „De Heere heeft geen lust tot u gehad noch u verkoren om uw veelheid boven andere volken; want u was het minste van alle volken; maar omdat de Heere u liefhad” (Deuteronomium 7:7). Wat een wonderbare, vrijmachtige en bijzondere liefde is dit! God beminde hen, omdat Hij hen wilde liefhebben. Moeten wij Hem dan niet navolgen in deze bijzondere genegenheid?
Robert Murray M’Cheyne, predikant te Schotland (”Het leven en de nagelaten geschriften”, door Andrew Bonar, 1856)