Heilzame werking van een vuilnisbak
„De beeldendienst werd een grote dwaling in de kerk.” Zo’n zin kan eigenlijk niet, vindt de Stichting Leerplanontwikkeling. „Ik schrik daarvan. We hebben in deze zin niets anders gedaan dan onze belijdenisgeschriften herhalen”, zei drs. L. D. van Klinken tijdens zijn bezoek aan de SLO.
Van Klinken, schoolbegeleider bij het Ds. G. H. Kerstenonderwijscentrum (KOC), reageerde tijdens zijn bezoek op de kritische kanttekeningen die de SLO maakte bij leermiddelen waarin één opvatting als de enig juiste wordt gepresenteerd. „Dat wordt steeds meer een probleem”, zei Van Klinken vrijdag tijdens de Onderwijsdag van het KOC. „Indoctrineren, wordt dat in deze postmoderne tijd genoemd.”
Van Klinken sloot zich aan bij voormalig SGP-kamerlid mr. dr. J. T. van den Berg, die eerder op de dag de hernieuwde aandacht voor waarden en normen beschreef als een discussie die, onder invloed van het postmodernisme, niet verder komt dan een fatsoensdebat. Wezenlijke waarden worden niet gerevitaliseerd.
Door het waarde-en-normendebat is de pedagogische functie van de school weer meer in beeld gekomen. „Als laatste strohalm”, zei Van Klinken. „De ouders voeden onvoldoende op, de staat doet het ook niet en de kerk is uit beeld verdwenen. Daarom zijn de ogen nu gevestigd op de school.”
Hoe moet een school dat doen? In zijn workshop stelde Van Klinken de omgang met waarden en normen in een reformatorische taalmethode aan de orde. Die methode -opvolger van ”Van woord tot woord”- is momenteel in ontwikkeling. Moet de leerling alleen door positieve verhalen een goed voorbeeld voor ogen gehouden worden, of kan juist een minder goed voorbeeld dienstdoen tijdens de morele opvoeding? De meningen van de deelnemers bleken daarover verdeeld. Volgens sommigen is het niet reëel mensen alleen heel positief neer te zetten, volgens anderen hebben minder positieve verhalen een te grote invloed op kinderen, zeker als het taalgebruik niet correct is.
Bij de overdracht van waarden en normen kunnen leerkrachten op moeilijk en storend gedrag van leerlingen stuiten. KOC-orthopedagoge drs. J. Krijgsman stelde in haar workshop aan de hand van enkele casussen de vraag aan de orde hoe leerkrachten daarmee moeten omgaan. „Door helder te zijn”, zei Krijgsman. „Als een leerkracht zijn verwachtingen onvoldoende duidelijk maakt, kan dat tot onrust en probleemgedrag leiden. Geef duidelijk aan wat je tijdens een les gaat doen, en houdt rekening met de sociaal-emotionele omstandigheden van leerlingen.”
Gezag verwerf je door duidelijke regels, stelde ook KOC-directeur drs. R. A. van der Garde. Gezag heeft echter het getij niet mee, ook in de gereformeerde gezindte niet. „Kinderen worden mondiger, bemoeizuchtiger en maken steeds meer lawaai. Ouders praten met de kinderen mee of bellen een leerkracht boos op in het bijzijn van hun kinderen.”
Leerkrachten moeten kinderen in hun kindzijn accepteren, zei Van der Garde. „Fouten maken mag. En houd rekening met het bevattingsvermogen van een kind. Maar tegelijkertijd geldt: 100 procent gehoorzaamheid, nul procent tolerantie. U moet voor uzelf op een rijtje hebben wanneer u absolute stilte wilt. Maar als u dat zegt, moet u dat ook handhaven, onmiddellijk en 100 procent.”
Leerkrachten moeten kinderen primair op een positieve toon aanspreken, zei de KOC-directeur. „Wantrouwen richting de klas veroorzaakt een nare sfeer en dat breekt je op den duur op.”
Respect voor leraren betekent dat die zich nooit met de voornaam laten aanspreken. Leerkrachten moeten ook niet te lang wachten met het inschakelen van ouders als er problemen zijn, zei Van der Garde. „Niet beschuldigend, maar gericht op samenwerken.”
Van der Garde pleitte voor een heldere structuur in de school- en klassenregels, bijvoorbeeld door drie basisregels te formuleren die van jaar tot jaar meegaan en waartoe alle gedragingen kunnen worden herleid. „Bijvoorbeeld: Wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Zorg dat onze school een oase is (veiligheid en geborgenheid). Gebruik de ruimte en de dingen waarvoor ze gemaakt zijn en gebruik je tijd goed.”
De inleider pleitte voor een leerlingvolgsysteem, voor een duidelijk dagritme, voor het investeren in positieve activiteiten. Vragenlijsten kunnen gegevens opleveren over de sfeer in de groep, „want ga er maar van uit dat u heel veel niet ziet.”
Richt u op de aanstichters en straf niet de hele groep als maar drie of vier leerlingen vervelend zijn, adviseerde Van der Garde. „Als u de aanstichters negeert of laat merken dat u hen niet mag, bent u de strijd aan het verliezen. Probeer hun achtergrond te begrijpen. En geef hen verantwoordelijkheid. Geef bijvoorbeeld een uiterst vervelende jongen steeds de taak om de vuilnisbak buiten te legen. Dat kan soms verrassende gedragsveranderingen tot gevolg hebben.”