„De brug is nog niet geslagen”
De brug tussen het studierapport ”Vrouwelijke ouderlingen en predikanten?”, dat in april dit jaar binnen de Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK) verscheen, en de reacties hierop vanuit de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV) en de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) is „bepaald nog niet geslagen.”
Dat concludeert de Nederlands gereformeerde commissie vrouwelijke ouderlingen en predikanten (vop) in haar derde rapport, dat deze week het licht zag (zie www.ngk.nl). De commissie gaat daarin in op de reacties die zij ontving van deputaten kerkelijke eenheid van de GKV en deputaten voor de eenheid van de gereformeerde belijders van de CGK.
De commissie vop werd in 1998 ingesteld door de landelijke vergadering (generale synode) van de NGK. In haar rapport ”Vrouwelijke ouderlingen en predikanten?”, dat op de landelijke vergadering 2004, in Lelystad, aan de orde komt, beveelt zij aan de ambten van ouderling en predikant ook voor vrouwen open te stellen.
Deputaten GKV en deputaten CGK, die gevraagd waren op het rapport te reageren, deden dit overwegend kritisch. In elk geval wezen zij de belangrijkste conclusie af.
De commissie vop verklaart dit uit drie factoren, zo blijkt uit haar derde rapport. In de eerste plaats: „Ten aanzien van wat met behulp van exegese bereikt kan worden, proeven wij bij de deputaten GKV een optimisme, dat wij niet delen.” Onzes inziens, schrijft zij, „onderstreept de hele bezinning op de vrouw in het ambt dat exegese niet altijd de gewenste duidelijkheid biedt, noch de vaste grond waarop we hopen. Laat staan dat exegese dan de gewenste eensgezindheid zou verschaffen.”
Ten tweede: „Hoewel het als eerste geschapen zijn van Adam (waarop deputaten GKV hadden gewezen, red.) betekenis heeft, staat voor ons niet vast dat het een normatief gegeven is in die zin, dat het ons verplicht daaruit allerlei concrete richtlijnen af te leiden. Verder, gesteld dat het als eerste geschapen zijn van Adam wél een normatief gegeven zou zijn, dan zouden we werkelijk niet weten hoe we dat in onze (ook kerkelijke) cultuur een geloofwaardige, concrete invulling zouden moeten geven.”
Drie: „We missen zowel bij de deputaten CGK als de deputaten GKV de gevoeligheid voor een wezenlijk aspect van ons rapport: het feit dat op talloze wijzen de emancipatie van de vrouw onder ons zijn beslag heeft gekregen, en de ingrijpende hermeneutische vragen die hiermee samenhangen.”
De commissie merkt vervolgens op dat zij in de ontvangen reacties geen redenen ziet om de hoofdconclusie van haar rapport te wijzigen. Ze spreekt het vertrouwen uit „dat we als kerken in de toekomst in menig opzicht nog verder met elkaar kunnen en zullen komen. Van groot belang vinden we dat er fundamentele punten van herkenning zijn gebleven. Verder signaleerden we dat er binnen zowel de CGK als de GKV hermeneutische visies in ontwikkeling zijn, die nauwe verwantschap vertonen met de in ons rapport geformuleerde.” In dat verband wijst ze op het werk van de christelijke gereformeerde predikant dr. B. Loonstra, alsook op dat van de vrijgemaakte dr. J. Douma en drs. A. L. Th. de Bruijne.
Naar onze overtuiging, schrijft de commissie ten slotte, „zullen deze eerste -door ons zeer gewaardeerde- reacties die wij vanuit de CGK en GKV ontvingen, geen definitieve posities ten opzichte van ons rapport blijken te zijn vanuit die kerken. Daarom sluiten we af met het uitspreken van de hoop dat het dringend gewenste gesprek onder gereformeerden over de hermeneutische vragen waarvoor we samen staan, in de toekomst een grondig en breed opgezet vervolg zal krijgen.”
Een breuk binnen de GKV leidde eind jaren zestig van de afgelopen eeuw tot het ontstaan van de NGK. Op landelijk niveau hebben samensprekingen plaats tussen NGK, GKV en CGK. Een aantal gemeenten binnen het verband van de NGK ging inmiddels over tot het aanstellen van vrouwelijke ouderlingen. De CGK-deputaten hebben hier hun vragen bij. „De besluitvorming rond een zo principiële kwestie is daarmee nogal belast”, schreven zij in hun reactie. „Het zou in overeenstemming met het karakter van deze materie, en het landelijke gewicht ervan, zijn geweest wanneer de desbetreffende kerkenraden tot de orde waren geroepen. Bij het beslissende karakter van de behandeling van uw rapport op de landelijke vergadering worden door sommigen dan ook vragen gesteld.” Op plaatselijk niveau is hier en daar sprake van samenwerking tussen de diverse kerkverbanden.