Antisemitisme bedreigt ons allemaal
Antisemitisme is niet een probleem van alleen de Joden of de niet-Joden, het bedreigt ons allemaal, stelt Bert de Bruin
, die erop wijst dat Israël en het Westen een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid hebben in het bestrijden van antisemitisme. Antisemitisme lijkt in de bijna zestig jaar na de Tweede Wereldoorlog nog nooit zo wijdverbreid te zijn geweest als gedurende de laatste twee jaar. Groeperingen en individuen met zeer uitlopende achtergronden en doelstellingen zien in dat tegen Joden en de Joodse staat gerichte haatgevoelens een perfect middel zijn om steun te mobiliseren en de menselijke behoefte van het zoeken naar schuldigen te bevredigen. In het bestrijden van antisemitisme ligt een gemeenschappelijke taak en verantwoordelijkheid voor zowel Israël als het Westen.
Werkelijke omvang
Omdat antisemitische vooroordelen en haatgevoelens vaak eerder emotioneel dan rationeel zijn en gelukkig nog nergens in het Westen als politiek correct gelden, zullen slechts weinig bewuste of onbewuste antisemieten openlijk voor hun antipathie jegens Joden uitkomen. Dat bemoeilijkt het in kaart brengen van de werkelijke omvang van het antisemitisme. Ook het te pas en vooral te onpas gebruiken, door Israëlische regeringswoordvoerders en door menigeen die de Joodse staat steunt, van afleidingen van het woord ”antisemitisme” als Israël wordt bekritiseerd, helpt natuurlijk niet bepaald om een duidelijk beeld van het ’echte’ antisemitisme te krijgen.
Toch valt moeilijk te ontkennen dat sommige mensen die onsympathieke gevoelens koesteren ten aanzien van het Joodse volk, dergelijke gevoelens uitleven door eenzijdig kritiek te leveren op alles wat Israël doet en door „solidair” te zijn met een volk welks lot hen -indien het tegenover een niet-Joodse tegenstander zou staan- waarschijnlijk geen zier zou kunnen schelen. Ook valt nauwelijks aan de indruk te ontkomen dat in algemene zin haat tegen Joden een voelbare opleving beleeft. Het lijkt wel of in de wereld van na 11 september 2001 dit millennia oude verschijnsel een zekere ”salonfähigkeit” gekregen heeft, die na de Tweede Wereldoorlog door veel mensen voor ondenkbaar werd gehouden. Osama bin Laden kan meer dan tevreden zijn.
De recente uitlatingen van de inmiddels voormalige Maleisische premier dr. Mahathir Mohamad tonen aan dat ook waar geen of nauwelijks contact met Joden bestaat, de vooroordelen die de kern van het antisemitisme vormen, welig tieren. Het antisemitisme in de Arabische en islamitische landen heeft zich in de loop der eeuwen apart ontwikkeld ten opzichte van dat in de westerse wereld, afgezien van door kolonisten geïmporteerde (racistische) ideeën en beeldvormingen (bijvoorbeeld de ”Protocollen van Sion” en het antisemitisme van figuren als Edouard Drumont in Frans-koloniaal Algerije).
In deze tijd van globalisering en 24-uursmedia (twee zaken waarachter sommigen overigens ook verenigde Joodse krachten zoeken, en als je zoekt…) zijn we getuige van samenwerking en het vinden van gemene delers door groeperingen en individuen met zeer uiteenlopende achtergronden en doelstellingen. Antiglobalisten, neonazi’s, pro-Palestina-, anti-Israël- en anti-Amerika-activisten, politici (Dries van Agt in Nederland, Martin Hohmann en wijlen Jürgen Möllemann in Duitsland), bij al deze groepen en met hen verwante personen komen we meer dan ons lief is uitingen tegen van gevoelens die op zijn minst de schijn van antisemitisme wekken, zo niet ronduit antisemitisch zijn.
Nieuwe elementen
Het ’moderne’ antisemitisme kan nauwelijks nieuw genoemd worden, al komen we tegenwoordig nieuwe elementen tegen naast de klassieke vooroordelen over Joden en hun vermeende liefde voor en banden met geld, alsmede hun veronderstelde macht in de media en de politiek. Deze nieuwe elementen hebben veelal te maken met de holocaust en de Israëlische bezetting van de Westoever en de Gazastrook, en in niet weinig gevallen met het bestaan van de staat Israël zelf.
Kritiek op het beleid van deze of gene Israëlische regering is vanzelfsprekend niet automatisch antisemitisch, integendeel, veel kritiek wordt juist geuit uit oprechte bezorgdheid over het welzijn van het Joodse volk en de Joodse staat. Zelfs het twijfelen aan of ter discussie stellen van het bestaansrecht van een Joodse staat valt niet per se onder de noemer antisemitisme, mits men ook vraagtekens zet bij het bestaansrecht van andere ”nation-states” en nationale bewegingen.
Wanneer kritiek volkomen eenzijdig is en alleen het recht van het Joodse volk op een eigen staat wordt betwist, is de grens tussen legitieme kritiek en antisemitisme al snel overschreden. Dit is helemaal het geval wanneer de elementen geld, macht in de media en de holocaust („Juist de Joden zouden beter moeten weten…”) bij de discussie betrokken worden.
Het Joodse volk als zodanig kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de integratieproblemen van tweede- en derdegeneratie-immigranten in Europa, voor de belabberde economische situatie van zo velen in de Arabische wereld, voor het communisme of het einde daarvan, voor de ongelijke verdeling van kennis en welvaart in de wereld, of voor aids. Toch zijn er de laatste jaren meer dan eens verbanden gelegd tussen een of meer van deze problemen en „de” Joden, vaak met een verwijzing naar „hun” staat. De frequentie waarmee dit sinds 11 september 2001 gebeurt is opvallend. Nog opvallender en zorgwekkender is het feit dat -gezien de meestal lauwe reacties en plichtmatige afkeuringen die erop volgen- het leggen van dergelijke verbanden kennelijk als acceptabel of normaal wordt beschouwd.
Rol ministeries
In de strijd tegen het ’nieuwe’ antisemitisme is een taak weggelegd voor de regeringen en media in Israël én het democratische Westen. Mijn betoog hier heeft geen betrekking op niet-democratische en/of niet-westerse landen, waar andere strategieën nodig zijn om antisemitisme tegen te gaan. Waar men in Israël zich moet hoeden voor het te onpas gebruiken van de term antisemitisch als volkomen legitieme kritiek richting de Israëlische politiek wordt geuit, dienen de westerse media elke daadwerkelijke uiting van antisemitisme aan de kaak te stellen en zouden de autoriteiten alle mogelijke middelen moeten aanwenden om aan de burgers onomwonden duidelijk te maken dat antisemitisme anno 2003 niet mag en niet kan. Ministeries van Onderwijs en Justitie spelen in zo’n beleid een centrale rol.
Ook moet het Palestijns-Israëlische conflict nu eindelijk eens worden opgelost, niet in de laatste plaats omdat het conflict (en dan vooral de Israëlische onderdrukking van de Palestijnen; andere oorzaken van hun ellendige situatie laat ik hierbij buiten beschouwing, die zullen na Israëlische terugtrekking uit de bezette gebieden duidelijker dan ooit naar voren komen) dan niet meer als excuus voor menige wandaad gebruikt kan worden. Wanneer Israël (weer) ’gewoon’ een veilige thuishaven wordt voor alle Joden die daar willen wonen (en voor de Israëlische Arabieren die er willen blijven wonen), zal het voor de antisemieten onder Israëls critici welhaast onmogelijk zijn om de ware aard van hun gevoelens te verbloemen.
Het is duidelijk dat Joden meestal maar een minderheid vormen onder de uiteindelijke vijanden van hen die zich antisemitisch uiten. Alhoewel ik als historicus grote twijfels heb over lessen die uit de geschiedenis te leren zouden zijn, kan ik niet vergeten dat in de ruim zes jaar nadat Adolf Hitler zijn dreigementen tegen het ”internationales Finanzjudentum” openlijk in de Rijksdag verkondigde, naast 6 miljoen Joden ook tientallen miljoenen niet-Joden het slachtoffer van zijn waanzin zijn geworden. Antisemitisme is (dus) niet een probleem van alleen de Joden of de niet-Joden, het bedreigt ons uiteindelijk allemaal.
De auteur is historicus. Hij woont sinds 1995 in Israël en doceert momenteel aan het Institut d’Histoire du Temps Présent in Cachan, bij Parijs.