Dienaren
Lukas 11:28
„Maar Christus zei: Ja, zalig zijn degenen die Gods Woord horen en hetzelve bewaren.”
Christus kon op aarde al Zijn toehoorders bekeren, maar Hij deed dat niet. Anders zou men denken dat men niemand anders dan Christus moest horen. Er werden na Pinksteren door de prediking van Petrus en de andere apostelen meer mensen bekeerd (Handelingen 2:3). Dit deed Christus opdat het volk niemand van Zijn gewone dienaars zou verachten. Indien Christus op aarde er meer bekeerd had dan al de discipelen, dan zou het volk misschien de discipelen klein geacht hebben en alleen Christus nagevolgd hebben. Dit onkruid begon te groeien ten dage van de apostelen. „Dit zeg ik”, zegt Paulus, „dat een ieder van u zegt: ik ben van Paulus, en ik van Apollos en ik van Cefas en ik van Christus.” De apostel bestraft degene die zei: „Ik ben van Christus.” De bedoeling hiervan is volstrekt niet alsof zij te beschuldigen waren omdat ze Christus navolgden en beleden. Maar er waren enigen in de kerk van Korinthe die lichtvaardig zeiden: „Ik vraag niet naar het prediken van Paulus of Apollos, maar ik wil Christus alleen horen.”
Christopher Love, predikant te Londen (”De ijverige christen”, 1655)