Commentaar: Politici moeten afkeer van politiek serieus nemen
Nederlanders zijn niet alleen bezorgd; ze zijn boos. Sterker, een aanzienlijk deel van de bevolking walgt van de politiek. Dat is de schokkende uitkomst van een onderzoek dat Kieskompas van de Vrije Universiteit heeft uitgevoerd. Mensen hebben genoeg van het eindeloos kletsen en talmen van politici.
Dat er op regering en politici wordt gemopperd, is niet van vandaag of gisteren. Het hoort een beetje bij de folklore om met een zekere regelmaat te zeggen dat ze er in Den Haag of op het gemeentehuis niks van bakken. Zonder te bedenken dat de beste stuurlui altijd aan wal staan, weet de gemiddelde Nederlander het bijna altijd beter. Dat is dus niet nieuw.
Zorgelijk is echter wel dat er vrij breed in de samenleving niet alleen de ‘normale’ kritiek leeft, maar een steeds dieper wortelend wantrouwen ontstaat tegen de beleidsbeslissingen van overheden. Daarnaast vinden steeds meer mensen dat politici wel veel woorden spreken, maar weinig daden laten zien. Het bedenkelijke is dat die onvrede in toenemende mate verhardt of zelfs omslaat in boosheid en afkeer.
Wat men ook van opinieonderzoeken zoals dit van de VU vindt, politici moeten deze uitkomsten van Kieskompas wel serieus nemen. Het is gevaarlijk om ze met een soort gemeenplaats af te doen. Dat werd ook in de eerste jaren van deze eeuw gedaan. Totdat men met de opkomst van Fortuyn ontdekte hoe breed die onvrede leefde en hoe diep die zat.
Ons land staat bekend als een natie waar het democratisch denken diep in de genen zit. Historisch gezien is dat ook terecht. Allerlei protestbewegingen hebben in Nederland altijd volop de ruimte gekregen. Zodra ze zich echter keerden tegen de democratische rechtsorde liepen ze na kortere of langere tijd stuk. Troelstra, die in 1918 de socialistische revolutie wilde uitroepen, redde het niet. De NSB van Mussert haalde het niet en rechts-extremistische groepen die na 1980 opkwamen, kregen het ook niet voor elkaar. Met andere woorden: je moet heel wat in je mars hebben, wil je in Nederland de democratie omverwerpen.
Toch is het iets te gemakkelijk om te denken dat de huidige afkeer van de democratie ongevaarlijk is. Voorheen richtte de onvrede over de politiek zich vooral op één aspect: of de slechte sociale omstandigheden (1918), of de slechte economie (1930), of de toestroom van buitenlanders (na 1980). Vandaag de dag is er echter meer aan de hand. Behalve over de economische crisis is er ontevredenheid over de multiculturele samenleving. Maar vooral is belangrijk dat in toenemende mate ook een moreel kader ontbreekt. Dat gaat de samenleving opbreken.
Hoewel er al het nodige is uitgelekt over de regeringsplannen die op Prinsjesdag worden gepresenteerd, is het nog onduidelijk wat het kabinet wil doen aan het morele verval en de groeiende onvrede. Als daar niet op krachtige wijze een koers wordt uitgezet, moet Den Haag niet vreemd opkijken dat er een aanzwellende roep zal worden gehoord om grondige politieke en maatschappelijke hervorming. En als boosheid dan overgaat in onredelijkheid, is de democratie echt in gevaar.