Nadenken over theologie van dr. A. van de Beek
APELDOORN. „Hoe radicaler we denken over zonde, schuld en kwaad, hoe meer we beseffen dat alleen God Zelf ons nog kan verlossen. Dit verklaart mede de verandering in het denken van dr. A. van de Beek in de jaren 90.”
Dr. Hans Burger, postdoconderzoeker aan de Theologische Universiteit Kampen (TUK), verzorgde dinsdag aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) de eerste van vier bijeenkomsten over het denken van de bekende theoloog, georganiseerd door kenniscentrum AKZ+, een samenwerkingsverband van TUA, TUK en de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle.
Veel van de veertig aanwezigen ervaren de theologie van prof. dr. Van de Beek als tegelijk „moeilijk te doorgronden” en „fascinerend”, vanwege zijn omgang met de thema’s lijden en schuld, zo blijkt uit een voorstelrondje.
Wending
Er is bij dr. Van de Beek sprake van een duidelijke wending, aldus Burger. In zijn proefschrift en in twee boeken uit 1984 en 1987 is hij nog „optimistisch” over het ingeschakeld worden van mensen in een groot plan van God waarin Hij de wereld tot voltooiing brengt. Wel tekent hij God dan al als een „grillige God”, Die Zijn weg zoekt in de geschiedenis en daarin Zelf nog verandert.
Door onder meer ervaringen van diepe verlorenheid en lijden in Zuid-Afrika groeit dr. Van de Beek tussen 1991 en 1996 hierbij weg, stelt Burger. „Hij was altijd al bezig met de thematiek van kruis en kwaad, maar raakt daar nu nog sterker door gestempeld. Hij verliest alle optimisme over een betere wereld.” Ook het grote kader van de geschiedenis valt weg, om plaats te maken voor een theologie waarin vooral verhalen, beelden en ervaringen een belangrijke rol krijgen.
In het boek ”Jezus Kurios” uit 1998 begint de hoogleraar aan het project van een nieuwe serie over de thema’s van de dogmatiek. Hij begint principieel bij de christologie, „omdat we in Christus God het helderst kennen.” Een insteek bij bijvoorbeeld een filosofisch te beredeneren godsgeloof wijst hij af als een „omweg.” In dit boek is enerzijds een radicale visie op de verlossing aanwezig en anderzijds een even radicale visie op de zonde. Als dr. Van de Beek echter schrijft dat schepselen hoe dan ook niet onfeilbaar kunnen zijn, komen de vragen. Zijn we dan nog wel goed geschapen? Burger: „Dr. Van de Beek heeft nooit enige spanning gevoeld tussen evolutieleer en christelijk geloof. Dat betekent inderdaad dat hij geen leer over een staat der rechtheid heeft. Hij kan zich ook als bioloog geen schepping voorstellen zonder dat dood en verval daarin verweven zijn. Maar tegelijk houdt hij vol dat mensen wel degelijk verantwoordelijk zijn voor de puinhoop die de schepping geworden is.”
De keerzijde van deze radicale zondeleer is dat dr. Van de Beek het sterven van Christus doortrekt tot een sterven van God Zelf. De dogmaticus kan zich daarbij volgens Burger in elk geval beroepen op Luther en op gedachten uit de Vroege Kerk: „Wij gereformeerden onderscheiden Christus liever naar Zijn godheid en naar Zijn mensheid. Maar het is de vraag of we er dan aan kunnen ontkomen Christus iets als een gespleten persoonlijkheid toe te schrijven. Dr. Van de Beek lijkt meer recht te doen aan de wezenseenheid van Vader, Zoon en Geest.”
Vanwege zijn visie op de verwevenheid van schepping en zonde, verwacht dr. Van de Beek iets anders dan een vernieuwing van de huidige hemel en aarde, zo tekent de postdoconderzoeker. „Hij denkt hier heel anders dan iemand als Tom Wright. Eigenlijk geeft hij de werkelijkheid van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde op. Jezus is niet gekomen om de wereld in zijn zonde te veranderen, maar om die te dragen. Hij kan weinig met de concrete gestalte van een door de Heilige Geest gewerkte vorm van nieuw leven. Dat lijkt me het probleem van zijn theologie.”