Elkaar afrekenen op ‘kwesties’ leidt niet tot bekering
Nee, het gaat in deze bijdrage niet over een bepaald dieet. En ook niet over het Bijbelse kernwoord vasten. Het gaat om afvallen van het geloof; een thema dat vandaag soms angstvallig verzwegen wordt of op een nogal eenzijdige manier wordt belicht.
Als het om publiciteit gaat, kun je in onze tijd beter afvallig worden dan tot bekering komen. Wanneer iemand door de genade van God uit de duisternis tot het licht komt, haalt hij het nieuws niet, gesteld dat hij dat al zou willen. Maar wanneer iemand publiekelijk afscheid neemt van het christelijk geloof kan hij op alle schijnwerpers rekenen, zelfs binnen de reformatorische pers.
Dat is een uiterst merkwaardig verschijnsel. Zowel in de Schrift als in de brede traditie van de kerk wordt immers zeer negatief geoordeeld over afval van het geloof. Er wordt in diepe ernst voor gewaarschuwd, waarbij de consequenties van het afvallen van de hoge God bepaald niet worden verzwegen.
Schrift
Als Israël, het volk van Gods verbond, afwijkt van Gods inzettingen en woorden wordt dat omschreven als geestelijk overspel of geestelijke hoererij. Hosea is er in zijn profetische geschrift niet onduidelijk over (Hos. 1vv., 4:12 en 9:1). Andere profeten hanteren dezelfde uitdrukkingen (Jer. 2:20 en 3:1vv. en Ez. 16:23).
Vervreemding en afval van de levende God wordt al in het Oude Testament ernstig beoordeeld en véroordeeld. „Wee de kinderen die (van Mij) afvallen, spreekt de Heere…” (Jes. 30:1). Verschillende commentatoren zeggen bij deze tekst dat afvallige verbondskinderen de doodstraf verdienen, meer nog dan ongehoorzame zonen (Deut. 21:18-21).
In het Nieuwe Testament is dat niet wezenlijk anders. Ook hier lezen we over schijngeloof en afval van God of van Christus (vgl. Matth. 13:20vv. en 2 Tim. 4:10). Bovendien wordt herhaaldelijk benadrukt dat in de laatste tijden de afval dramatische vormen zal aannemen (Matth. 24:11vv. en 2 Thess. 2:3). De ernst van de gevolgen wordt nergens verbloemd. „Wie niet gelooft is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God.”
„Wat afvalt van de hoge God moet vallen!” dichtte Nicolaas Beets vele jaren geleden. En dat is –Bijbels gezien– volstrekt ter zake.
Owen
Deze accenten zijn in bepaalde perioden van de kerkgeschiedenis sterk benadrukt. De vroege puriteinen uit het begin van de 17e eeuw spraken bijvoorbeeld onverbloemd, ernstig en in grote pastorale bewogenheid over het grote gevaar van de afval van de levende God. Een van de aangrijpendste voorbeelden hiervan is een verhandeling van John Owen: ”De aard en de oorzaken van de afval van het evangelie en de straf voor afvalligen”.
Onder invloed van dergelijke verhandelingen en preken gebeurde er indertijd iets: mensen kwamen tot echte, hartgrondige bekering. Nu echter breken veel mensen met de kerk en keren de dienst van de Heere openlijk de rug toe.
Dat breken heeft nogal eens een repeterend effect. Met lede ogen moet je aanzien dat soms de een na de ander afhaakt. Hoe komt dat? Die vraag is aanleiding tot een stuk bezinning die heel de orthodox-christelijke kring raakt.
Bezinning
Drie overwegingen voor die bezinning. In de eerste plaats moeten we onszelf afvragen of we zelf leven vanuit de vreze des Heeren; vanuit de verborgen omgang met God. Dat trekt mensen aan en maakt jaloers. Het is een bekend gegeven dat de groei van de gemeenten in de tijd van de Oude Kerk vooral veroorzaakt werd door de handel en wandel van de christenen. Wordt dat niet al te veel gemist?
Er gaat weinig geestelijke aantrekkingskracht van ons uit als we elkaar afrekenen op allerlei meer of minder belangrijke ‘kwesties’ die vandaag spelen. Dat bekeert geen mensen. Wel het doorleefde geloof, de hoop en de liefde.
Een tweede overweging. Neemt de afval ook niet toe omdat in orthodox-christelijke kring de oorzaken ervan te weinig benoemd worden? Hoeveel keren komen in de zondagse prediking het gevaar van afvallig worden en de gevolgen daarvan op een pastorale manier aan de orde? En ontbreekt daarom de bewogen oproep niet te veel om „bij de Heere te blijven” (Hand 11:23; zie ook Hand. 13:43 en 14:22), of tot Hem terug te keren?
Ik vrees dat veel preken te vrijblijvend voortkabbelen. Er worden veel woorden gezegd die veel kerkgangers graag horen. Dat kan modern en populistisch gebeuren, maar ook in de kleuren van een vertrouwd bevindelijk taalgebruik. Het is echter dringend nodig dat de prediking ook pastoraal-confronterend is. Zonde dient zonde genoemd te worden en afval afval.
Dat moet echter wel staan in het kader van de bewogen oproep van Paulus: „Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof (…) Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden u van Christus wege: Laat u met God verzoenen.” (2 Kor. 5:11 en 20).
Soft
De derde overweging. Wordt er soms niet al te positief gesproken over hen die van het geloof zijn afgevallen? Er is aandacht voor hun ‘weg’, want – zo heet het dan: „Ze hebben ons wat te zeggen.” Dat is waar. Zij houden ons een pijnlijke spiegel voor. En wij doen er goed aan daar grondig in te kijken. Tegelijk is het een bewijs van geestelijke armoede als we alleen maar in die spiegel kijken en onze blik niet scherpen door het Woord van de levende God. Anders staren we ons blind op een titel als die van Maarten ’t Hart: ”Wie God verlaat, heeft niets te vrezen. De Schrift betwist”.
Het pijnlijke is dat dit kritische boek nooit zo geschreven was als de schrijver geen kennis had genomen van wat kritische theologen te berde brengen. Wie zei dat ook alweer: „De theologen gingen voorop”?
Hoe het ook zij, de titel van Maarten ’t Hart is één grote leugen. Wie God verlaat, heeft niet alleen smart op smart, maar ook het eeuwig oordeel te vrezen. Laten we er daarom geen softe postmoderne doekjes om winden, maar in bewogenheid zeggen: Je kunt beter niet afvallen!