Bekering en bewaring in ballingschap
Titel:
”Het leven en de verrassende avonturen van Robinson Crusoe”
Auteur: Daniel Defoe
Uitgeverij: Ad. Donker, Rotterdam, 2003
ISBN 90 6100 533 7
Pagina’s: 286
Prijs: € 19,90. In een buitengewoon hevige storm spoelt Robinson Crusoe op 30 september 1659 aan op een verlaten eiland voor de kust van Amerika. Hij is de enige overlevende van een schipbreuk. De daaropvolgende 28 jaar brengt hij door als een eenzame balling. Maar hij vindt zichzelf én God terug. Bij Ad. Donker verscheen een nieuwe Nederlandse vertaling van deze klassieker uit de wereldliteratuur.
”Robinson Crusoe” geldt als het prototype van de moderne roman. Defoe (1660-1731) schreef het boek toen hij bijna zestig jaar oud was en een turbulent leven achter de rug had. Als ”dissenter” -protestant buiten de staatskerk- was hij voorbestemd om predikant te worden. Hij koos echter voor het zakenleven en bemoeide zich intensief met de politieke en religieuze conflicten van zijn tijd. Talloze (anonieme) pamfletten schreef hij en zelfs trad hij -onder het mom van journalistieke arbeid- op als geheim agent voor de conservatieve fractie.
Als schrijver had hij vooral oog voor het alledaagse en gewone. „Het bezorgde hem een groot lezerspubliek bij de opkomende middenklasse”, schrijft Peter Bulthuis in het nawoord bij deze uitgave. „Zijn belangstelling, kennis, en de gebieden waarover deze zich uitstrekte, waren verbazingwekkend. Hij had in hoge kringen verkeerd, maar ook in de gevangenis gezeten. Met die achtergrond, en waarschijnlijk om geen enkele andere reden dan om het geld, schreef Defoe in drie weken ”Robinson Crusoe.”
Met die laatste opmerking doet Bulthuis Defoe tekort. Hij gaat voorbij aan de werkelijke intentie van de schrijver, want hij negeert volledig de geestelijke strekking van het boek. Het is precies deze blinde vlek die ”Robinson Crusoe” voor de moderne, geseculariseerde lezer verteerbaar maakt. Natuurlijk is het waar wat Bulthuis over de literaire kwaliteit van het boek opmerkt: „De echte authenticiteit schuilt in de reeks meesterlijk gekozen en opgediende details, die met de werkelijkheid weinig te maken hebben. Maar daardoor wordt de fictie waarachtiger dan de (doorgaans saaie) werkelijkheid. Door die fictie laten we ons graag meevoeren.”
Niet spectaculair
Maar wie heeft er nog oog voor de knap verpakte diepere dimensie van het verhaal? ”Robinson Crusoe” is meer dan een oppervlakkige avonturenroman. Het verhaal zelf is niet eens zo heel spectaculair. De onfortuinlijke schipbreukeling beschikt over een groot deel van de lading en de inventaris van het schip, zodat hij een tamelijk goede uitgangspositie heeft om in de wildernis te kunnen overleven. Bovendien beschikt hij, letterlijk, over zeeën van tijd die in combinatie met een grote dosis volharding nagenoeg alle problemen laten verdampen. Wat dit betreft intrigeert ”Het geheimzinnige eiland” van Jules Verne uit 1875 meer. In een vergelijkbare situatie overleven enkele mannen (toegegeven, ze zijn samen en hebben een ingenieur in hun midden) op een onbewoond eiland terwijl ze alleen een vergrootglas tot hun beschikking hebben.
”Robinson Crusoe” heeft meer te vertellen. De avonturier beschrijft hoe hij, tegen de waarschuwingen van zijn godvruchtige vader in, naar zee ging. „En hoewel mijn vader zei dat hij altijd voor me zou blijven bidden, kon hij ook niet nalaten te zeggen dat, als ik tot deze dwaze stap overging, God mij zijn zegen zou onthouden en ik later, als er wel eens niemand kon zijn om mij bij te staan in mijn behoud, ruimschoots de gelegenheid zou hebben om na te denken over de gevolgen van het in de wind slaan van zijn raad.”
Deze „profetische” woorden komen uit wanneer Robinson, na veel omzwervingen over de wereldzeeën, ten slotte op een eiland voor de Amerikaanse kust aanspoelt.
De diepellendige situatie brengt Robinson tot bezinning. Hij gaat nadenken en beseft dat hij zich zelf deze problemen op de hals heeft gehaald. In een soort vierschaarbeleving wijst hij zich als schuldige voor God aan. Zijn geweten geeft op de wanhopige vraag „Waarom heeft God mij dit aangedaan? Wat heb ik gedaan om zo behandeld te worden?” als antwoord: „Ellendige! Durf je te vragen wat je gedaan hebt? Zie toch terug op dat afschuwelijk misbruikte leven en vraag je af wat je níét gedaan hebt. Vraag wat de reden is dat je niet lang te voren vernietigd werd.”
Rode draad
Tegelijk ervaart Robinson heel sterk de voorzienigheid van God en loopt hij over van dankbaarheid voor elke vorm van zorg die hij dagelijks uit Gods hand ontvangt. „De gierigste vrek zou van zijn kwaal genezen zijn als hij in mijn positie was geweest, want ik bezat oneindig veel, zóveel dat ik niet wist wat ik ermee aan moest.”
Dat God genadig is voor een schuldbewuste zondaar vormt de rode draad van het boek. Wie dat niet wil zien, vervalt in een nietszeggend horizontalisme waarmee Defoe onrecht wordt gedaan. De conclusie van Bulthuis is dan ook teleurstellend oppervlakkig. Hij heeft het over Defoes „briljante vondst”, namelijk „de herkenbaarheid van de situatie waarin Robinson Crusoe zich bevindt.” Want: „Hebben we soms niet allemaal het gevoel dat we ons doorlopend op een onbewoond eiland bevinden?”
De vertaling van Henk Popken doet voluit recht aan de stijl waarin ”Robinson Crusoe” oorspronkelijk is geschreven. De enkele archaïsche woorden (”bestiert”, ”goeddunkte”) versterken de authentieke sfeer van het reisverslag.
Blijft de vraag waarom Ad. Donker zo kort na het verschijnen van de vertaling van Cees Buddingh’ (Het Spectrum, 2000) alweer met een nieuwe editie op de Nederlandse markt komt. De omloopsnelheid van klassiekers neemt blijkbaar toe.