Gepieker over het bestaan
Titel:
”De sprong. Vijf monologen”
Auteur: Anna Enquist
Uitgeverij: De Arbeiderspers, Amsterdam, 2003; ISBN 90 295 1563 5; 112 blz.; € 12,50; ”Zelf God worden”, door Hans den Hartog Jager; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2003
ISBN 90 234 1067 X
Pagina’s: 368
Prijs: € 21,50;
Titel: ”De Movo tapes”
Auteur: A. F. Th.
Uitgeverij: Querido, Amsterdam, 2003
ISBN 90 214 5012 7
Pagina’s: 720
Prijs: € 27,50.
Vriendschap, verlies, drang tot vergoddelijking. Dat zijn de belangrijkste thema’s uit de recente boeken van A. F. Th. van der Heijden, Hans den Hartog Jager en Anna Enquist. Geen van de drie zal de Nobelprijs krijgen vanwege literaire klasse, maar in het Nederlands taalgebied worden deze auteurs wel met respect bejegend. Wat Anna Enquist betreft, valt dat minstens te billijken.
Het dunste boek van dit drietal is van Anna Enquist: ”De sprong”. Het bevat vijf monologen, die geschreven zijn voor de context van het toneel. De teksten bevatten daarom ook regieaanwijzingen. Het zijn intussen strikt monologen, waarin een enkel personage een verhaal vertelt. Eenmaal zijn er twee personen aan het woord, maar juist hier heeft Enquist het monologische karakter sterk gehandhaafd. Een man en een vrouw -twee geliefden- zouden elkaar ontmoeten in Rotterdam, mei 1940. De bombardementen maken hun afspraak onmogelijk, zodat zij elk in hun eigen verhaal zijn opgesloten. De monoloog blijkt dus geen willekeurige verhaalvorm te zijn maar een existentiële noodzaak. Als de geliefden elkaar uiteindelijk ontmoeten, vindt een van beiden de dood.
Enquist laat in dit verhaal -en in de andere uit dit boek- vooral zien hoe de tragiek zich kan voordoen in een mensenleven. Dat geldt voor de oude Joodse landverhuizer Mendel Bronstein, die compleet de weg kwijtraakt als hij uit zijn vertrouwde omgeving verdwijnt, maar ook voor Alma Mahler, de vrouw van de componist Gustav Mahler. Enquist schetst de spanning in haar leven, die het gevolg is van Alma’s huwelijk met Gustav. Alles moest in het teken staan van Gustavs kunstenaarschap, wat betekende dat Alma haar ambities helemaal aan de kant moest zetten.
Deze monologen zijn de moeite waard en leveren een goede staalkaart van Enquists schrijverschap.
Theoretisch
Hans den Hartog Jager is een heel ander auteur. Hij theoretiseert nogal graag. Zijn debuutroman, ”Zelf God worden”, staat vol met kunsttheorieën en bijpassende levensbeschouwelijke inzichten. Wat de pretentieuze titel betreft: die moet gezien worden in het licht van de mythe van Icarus. Wie een greep doet naar de goden en het hoogste wil grijpen, zal neerstorten en zijn overmoed moeten bekopen met de dood. Deze mythe speelt een duidelijke rol in ”Zelf God worden”. De uiteindelijke dood van Icarus kun je weerspiegeld zien in de ontreddering aan het slot van het verhaal: wat is waarheid en wat is bedrog? Dat blijkt een lastig vraagstuk te zijn geworden.
Verward is intussen niet alleen galeriehouder Thomas Locher, de hoofdpersoon van deze roman. Ook als lezer voel je je in verwarring; mij bekroop het gevoel dat dit op zijn minst niet alleen aan mij te wijten was. De honderden pagina’s van het boek reiken veel informatie aan over kunstopvattingen, particuliere ideeën van bepaalde schilders, de ontwikkelingen in de beeldende kunst et cetera. Daarvan gaat het duizelen, zeker als die inzichten mogelijk iets te maken hebben met de gebeurtenissen in het boek of als ze rechtstreeks daarop reflecteren.
Het verhaal komt kortweg hierop neer: Een galeriehouder gaat met een kunstenaar mee naar Aix-en-Provence. Daar zal de kunstenaar het ultieme bewijs leveren voor zijn eigenzinnige kunsttheorieën. Hier en daar levert dat spanning op, bijvoorbeeld wanneer zij samen een inbraak plegen. Maar meestentijds vermoeit Den Hartog Jager zijn lezers met zinnen die stijf staan van beschouwelijkheid. Een verrijkend inzicht valt dan ook nauwelijks te vinden in dit boek.
Oeverloos
Dat laatste geldt ook voor het boek van A. F. Th. (sinds een jaar gebruikt de schrijver niet langer zijn achternaam - Van der Heijden). Dit boek is de proloog van een nieuwe, zevendelige romanreeks. Deze proloog, ”De Movo tapes”, is net als de meeste andere boeken van A. F. Th. erg dik. Dat komt vooral omdat de personages er maar op los filosoferen.
Waar gaat dit oeverloze boek over? ”De Movo tapes” bevat twee verhaallijnen. Het ene spoor geeft stem aan een verteller van merkwaardige komaf. Hij heeft zijn naam verkocht aan de NASA, zo vertelt hij, en daarom gebruikt hij de aanduiding QX-Q-8. Na enige tijd blijkt hij de Griekse god Apollo te zijn, die onder die naam dan wel geen rol meer speelt onder de mensen, maar achter de schermen nog vrij actief blijkt te zijn. QX-Q-8 heeft de hand weten te leggen op een reeks cassettebandjes, volgesproken door een inmiddels gestorven schrijver. Het blijkt Tibbolt Satink te zijn, de eigenlijke hoofdpersoon uit deze roman. In de andere verhaallijn staat Tonnis Mombarg centraal, een jonge man die in Erdam bij een bekende voetbalclub speelt. In het laatste deel van het boek wordt hij de tegenspeler van Tibbolt Satink in een voetbalrel.
De clou van het boek zit in het grote streven van Satink: de ”carrière als ander”. Met behulp van zijn verbeelding doet hij verwoede pogingen om een andere persoon te creëren, die zijn sterfelijkheid zou moeten overnemen. Dat klinkt natuurlijk ridicuul en dat is het ook. Toch is het voor deze jongeman ernst.
Erg enthousiast kan ik intussen van deze zaken niet worden. Waarom niet? Allereerst vanwege het eindeloze geklets van de verhaalpersonages. De meest vreemdsoortige gedachtesprongen worden gepresenteerd alsof het uiterst diepzinnige waarheden zijn. De auteur had veel kritischer moeten zijn. Hij had het boek daarmee tot de helft van de omvang kunnen terugbrengen. Een tweede reden is de pornografie waar de vertelling nogal eens aan grenst. Apollo doet zich voor in de gedaante van een pornofotograaf en dat biedt A. F. Th. de gelegenheid om zeer gedetailleerd allerlei perversiteiten ten beste te geven. Bovendien is merkbaar dat A. F. Th. het katholicisme uit zijn jeugd kent. Als hem dat zo uitkomt steekt hij graag de draak met alles wat voor christenen heilig is.
Ergens in zijn roman citeert A. F. Th. het begin van de katholieke catechismus: „Waartoe zijn wij op aarde?” Laat die vraag in zijn eenvoudige helderheid nu eens de leidraad zijn van het gepieker over de mens, over zijn sterfelijkheid, zijn zonde, zijn geluk en verlangen. Maar deze eenvoudige vraag naar wijsheid wordt door A. F. Th. slechts overschreeuwd in dik 700 pagina’s.