Naaste niet altijd op de hoogte van behandelwensen oudere
AMSTERDAM. Van de ouderen zonder wilsverklaring weet ongeveer de helft van de naasten (40 tot 54 procent) wat de wensen zijn rond behandelingen zoals reanimatie, antibioticagebruik, beademing en kunstmatige toediening van voeding en vocht.
Heeft iemand een wilsverklaring ingevuld, dan was de naaste familie een paar maanden voor overlijden veel beter op de hoogte van de wensen rond de vier levensverlengende behandelingen (71 tot 86 procent). Dat blijkt uit onderzoek waarop Pam Kaspers woensdag promoveert in het VUmc in Amsterdam.
Uit langlopend onderzoek onder Amsterdamse ouderen blijkt dat slechts 16 procent van hen een wilsverklaring had ingevuld. In zo’n verklaring legt iemand vast welke behandeling hij of zij wil ontvangen of juist weigert tegen het einde van het leven of iemand kan een persoon aanwijzen die zulke beslissingen mag nemen wanneer de persoon in kwestie wilsonbekwaam is geworden.
In Nederland worden de meeste wilsverklaringen uitgeven door de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) en door de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV), die vanuit een christelijke achtergrond opereert. Kaspers maakte ook gebruik van die verklaringen bij haar onderzoek.
Van de ouderen die een levensverlengende behandeling wilden maar dat niet had vastgelegd in een wilsverklaring, bleek minder dan de helft die voorkeur te hebben besproken met de arts (41 procent voor reanimatie, 36 procent voor beademing, toediening van voeding en vocht en/of antibiotica).
Waren de naasten van de wensen op de hoogte, dan bespraken ook zij deze in minder dan de helft van de gevallen met de behandelend arts.
Een wens tot levensverlengend handelen bleek in de praktijk vrijwel altijd te worden opgevolgd (88 tot 100 procent). Een wens tot afzien van behandeling werd veel minder vaak opgevolgd – in ongeveer de helft van de situaties. Alleen het verzoek tot afzien van kunstmatige beademing werd in de meeste gevallen gehonoreerd.
De wensen rond al of niet handelen veranderden zelden tijdens de laatste drie levensmaanden, zo concludeert Kaspers. Als dat wel het geval was, verschoof de mening meestal van het wel willen ontvangen van een behandeling naar niet behandelen.