„Christen wist beter wat joods was dan jood zelf”
AMSTERDAM. Augustinus schiep een beeld van de joden dat uiterst invloedrijk werd. Dat beeld paste wel goed in zijn theologie, maar het deed geen recht aan wie de joden werkelijk waren.
Dat stelde prof. dr. Jeremy Cohen van de universiteit van Tel Aviv woensdag op een conferentie in Amsterdam. Onder de titel ”De jood als legitimatie” staan tal van onderzoekers ook donderdag stil bij hoe men zich door de eeuwen heen in negatieve of juist positieve zin beriep op de joden om een eigen standpunt te rechtvaardigen.
Prof. Cohen, hoogleraar van de Europees-joodse geschiedenis, ging onder meer in op hoe dit speelde bij Augustinus. Die stelde dat de joden na de verwerping van Christus nog overleven om „boekdragers” van de christenen te zijn: doordat ook zij de Hebreeuwse Bijbel voor openbaring hielden. Terwijl ze niet in Christus geloofden, toonden ze aan dat de profetieën niet door christenen verzonnen waren maar echt al voorafgaand aan de vervulling in Christus waren uitgesproken.
De kerkvader stelde verder dat de joden de Schrift lezen als blinden die in de spiegel kijken. Deze „geconstrueerde jood” deed volgens Cohen geen recht aan de rabbijnse praktijk. „Maar in de middeleeuwen stond buiten kijf dat Augustinus beter wist wat een jood was, dan een jood zelf. Zijn visie was van grote betekenis.”
Augustinus hield eraan vast dat de joden „niet wisten wat ze deden”, maar aan het eind van de middeleeuwen verscherpte het beeld en begon men te leren dat de joden Christus willens en wetens hadden gedood. Bernardus van Clairvaux moest ergens in Duitsland matigend optreden en gaf aan dat het wel goed was om tegen de ismaëlieten (moslims) ten strijde te gaan, maar niet tegen de joden, aldus prof. Cohen.
Prof. Jan Willem van Henten sprak over het martelaarschap van de Maccabeeën, dat in vroegchristelijke tijd werd aangehaald om christenen aan te sporen even standvastig te zijn onder vervolgingen. Al in Hebreeën 11:35 en 36 wordt waarschijnlijk impliciet naar het apocriefe boek verwezen, aldus de hoogleraar voor Nieuwe Testament en vroegjoodse en vroegchristelijke literatuur aan de Universiteit van Amsterdam.
Ook Origenes verwijst naar de Maccabeeën, maar bij hem wordt goed duidelijk dat hij het typisch joodse van hun martelaarschap uit het beeld heeft verwijderd. „De Maccabeeën mochten geen vlees eten en kwamen op voor de joodse eredienst. Dat alles liet Origenes weg, om de standvastigheid voor het ware geloof in het algemeen over te houden.”
Andere lezingen gingen over de joodse emancipatie in de vroege moderniteit. Dr. Sina Rauschenbach uit Konstanz gaf een schets van hoe het denken van de geleerde jood Menasseh ben Israel in de strijd tussen remonstranten en contraremonstranten werd geclaimd, om de „Hebreeuwse waarheid” voor het eigen standpunt te kunnen aanhalen. Zo stelde Johannes Hoornbeeck dat er maar weinig verschil was tussen diens visie op de zonde en de christelijke.
Prof. Jonathan Israel uit Princeton stelde dat het pleidooi voor joodse emancipatie niet uit de hele verlichting opkwam, maar alleen uit de radicale variant. „Vooral in deze veelal atheïstische stroming werden alle theologische argumenten tegen de marginalisatie van de joden stelselmatig onderuitgehaald.”