Commentaar: Plagiaat bij maken van preek niet alleen iets van onze tijd
Bert Klei, een markante kerknieuwsredacteur van het dagblad Trouw, schreef vele jaren geleden over een ouderling die doorkneed was in de gereformeerde theologie en dat ook nogal eens tijdens kerkdiensten etaleerde. Wanneer een predikant een citaat, zonder bron te noemen, aanhaalde van een oude theoloog, zei de ouderling enigszins hardop: „Dat is van Calvijn.” „Dat is van Luther.” „Dat is van Voetius.” Kennelijk werd de predikheer het zat. Toen de ouderling zich weer liet horen, zei de dominee: „Man, houd toch eens je mond.” Waarop de ouderling zei: „Dat is van hemzelf.” Discussie over plagiaat in de prediking is dus niet nieuw.
Daarmee is het probleem van het kopiëren van preken zoals prof. Van den Belt dat deze week signaleerde niet gebagatelliseerd. Het kopiëren van preken van internet en die houden alsof dat het vrucht is van eigen studie en overdenking, is kwalijk. Inderdaad, dat is diefstal van het geestelijke gedachtegoed van anderen en pronken met andermans veren. Want het gaat natuurlijk ten diepste om eigen eer; tonen dat men op het gebied van preken echt wel wat mans is. Het komt immers doorgaans niet voor dat predikers een preek of overdenking zoeken van een voorganger met maar één talent; het gaat altijd om een mooie preek van een goed kanselredenaar of exegeet.
Behalve eerzucht zijn geestelijke luiheid en geestelijke bloedarmoede belangrijke oorzaken van dit kwaad, zo stelde prof. Van den Belt. Dat is een diagnose die predikanten noopt tot zelfonderzoek, zonder zich te verschuilen achter de constatering dat het „nu eenmaal een geesteloze tijd is.” De reformator Luther constateerde al dat wie zonder geestelijke gedachten leeft, waarschijnlijk zijn dagen doorbrengt zonder intens gebedsleven.
Maar het is niet alleen een diagnose die predikanten ernstig moeten nemen. Ook hun kerkeraden hebben hierin een taak. Wanneer zij constateren dat de prediking van hun dominee schraal is, zullen zij zeker ook naar zijn takenpakket moeten kijken. Te veel worden predikanten ingezet bij werk dat niet de eerste prioriteit moet hebben. Dat is: bidden, studeren en graven in het Woord van God.
Tegelijk past in deze discussie nuchterheid. Kerkelijke voorgangers staan op de schouders van hun voorgeslacht. Datgene wat theologen uit het verleden hebben overdacht en gepubliceerd, mag, nee moet zelfs onderzocht worden. Daar mag gebruik van worden gemaakt om zelf de richting te vinden waarheen de tekst voor de preek wijst. Het zou van geestelijke arrogantie getuigen als een predikant denkt het allemaal wel zelf te kunnen bedenken. De joodse filosoof Martin Buber zei eens: „Eerlijke denkers stelen altijd van elkaar.”
Daarmee is natuurlijk niet gezegd dat predikanten maar hele preken van een ander moeten kopiëren. Het gaat erom dat de hoorder merkt dat de prediker door de tekst heen gekropen is; dat gemeenteleden ervaren dat hun predikant zelf de diepten van de Bijbeltekst gepeild heeft. Hulp van anderen is daarbij onmisbaar, maar het moet wel bij ”hulp” blijven. De overdenking en bestudering van de tekst moet uiteindelijk de predikant zelf doen.