Wet
HC, zondag 34
„Ik, de Heere.” Alsof Hij zeggen wilde: „Ik, Die gij hoort spreken en u wetten geef, ben Jehova, of de Heere.” Dat wil zeggen de waarachtige, eeuwige en almachtige God, de Auteur en Behouder van alle goede dingen; Die van Mijzelf besta en aan alle andere dingen het aanzijn geef, en daarom ook de hoogste macht bezit om over allen te gebieden. Zoals vorsten, wanneer zij iets gebieden, hun namen en titels vooropstellen, opdat hun onderdanen daardoor aan hun schuldige en billijke gehoorzaamheid herinnerd worden, zo wil ook de Heere aller heren en Koning aller koningen Zijn volk Israël wakker en gewillig maken.
„Uw God.” God is de God van alle schepselen, omdat Hij ze geschapen heeft, onderhoudt en regeert, maar Hij noemt Zichzelf de God van Zijn volk, omdat Hij Zich daaraan speciaal geopenbaard en meegedeeld heeft; en omdat Hij door de belofte van Zijn weldadigheid de kerk des te meer tot gehoorzaamheid zou uitlokken. Want God wordt eigenlijk gezegd de God van hen te zijn die Hij boven anderen bemint, verzorgt en altoos behoudt en die Hij alle dingen schenkt (Psalm 33:12).
Zacharias Ursinus,
hoogleraar in Heidelberg
(”Schatboek Heidelbergse Catechismus”, 1657)
De Heidelbergse Catechismus bestaat 450 jaar. De meditatie komt iedere zaterdag uit het ”Schatboek”, een verklaring van de catechismus.