Geloofsogen
Galaten 6:14
„Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onze Heere Jezus Christus; door Welken de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld.”
Als Paulus met zijn gedachten nog hoger opklimt om het lijden van Christus aan het kruis te beschouwen, dan wordt hij verrukt vanwege de verborgenheden die hem daar geopenbaard en geleerd worden. Daar ziet hij het Hoofd der engelen hangen. De heilige Israëls tussen twee moordenaars, beroofd van klederen, met een doornenkroon op Zijn gezegend hoofd. Hij hangt daar aan het vloekhout om voor Zijn volk de klederen des heils en de kroon der heerlijkheid te verwerven.
Daar ziet hij de Zoon van God, het Afschijnsel van Vaders heerlijkheid, door boosdoeners worden omringd. Ze bespotten Hem en mishandelen Hem. Hij hangt daar om voor hen die door de zonde kinderen der boosdoeners zijn geworden, een eeuwige roem en eeuwige lof te verwerven en hun recht te geven om kinderen van God te worden. Daar ziet hij met verbazing de gezegende Immanuël als het Lam van God de zware last van de zonden der uitverkorenen in Zijn lichaam op het hout dragen, om Zijn volk met God te verzoenen.
Christiaan Salomon Duitsch, voormalig rabbijn en predikant te Mijdrecht
(”De geluksstaat”, 1779)