Atoombom op Nagasaki; Ronald Scholte overleefde
Een lichtflits, een klap, „ik werd zo’n 8 meter weggeslingerd.” Ronald Scholte overleefde de atoomaanval op Nagasaki die het einde van de Tweede Wereldoorlog inluidde. „Die bom heeft veel levens gekost, maar ons leven gered.”
Scholte (89) woont sinds 1957 in het Brabantse Gilzen. Voor zover bekend is hij nog als enige in leven van de Nederlandse krijgsgevangenen die in Nagasaki waren toen atoombom Fat Man de stad op 9 augustus 1945 verwoestte.
De Verenigde Staten wilden het Japanse leger dwingen te capituleren. Als het keizerrijk de strijd had voortgezet, zouden er zowel onder de geallieerde militairen als onder de bevolking in de onderdrukte gebieden veel meer slachtoffers zijn gevallen. „Japan was ook van plan de krijgsgevangenen om te brengen”, zegt Scholte. „De atoomaanvallen redden dus ons leven.”
Op 6 augustus wierpen de Amerikanen een bom boven Hiroshima af. „Daarover hoorden we geruchten. Onze bewakers hadden het over een laboratoriumbom, maar niemand wist precies wat er was gebeurd.” Toen Japan niet door de knieën ging, besloten de Amerikanen een tweede stad aan te vallen. Dat had Kokura moeten zijn, maar omdat het daar bewolkt was, week het vliegtuig uit naar industriestad Nagasaki.
Scholte werkte daar op een scheepswerf. „Op 1 augustus was de stad door gewone bommen getroffen. Een van die bommen raakte onze schuilkelder. Die kantelde daardoor. Ik zat gelukkig aan de kant die omhoogschoot en ben eruit gesprongen. In het deel van de kelder dat naar beneden zakte, zijn mensen omgekomen.
Omdat er meer aanvallen werden gevreesd, kregen we de opdracht tunnels in de heuvels te graven waarin de burgers konden schuilen. Op 9 augustus was het net het tijdstip waarop onze ploeg zou worden afgelost, dus liep ik naar buiten. Ik gooide mijn overhemd op een paaltje, want het was bloedheet. Opeens verscheen er een vliegtuig boven de stad. „Parachute!” riep iemand. De bom kwam aan een parachute naar beneden. Toen was er opeens een enorme lichtflits en een dreun. Ik werd een meter of 8 de tunnel ingeslingerd. Mijn vriend kwam naast me terecht. Hij had brandwonden op zijn gezicht; ik mankeerde niets. We voelden een hete luchtstroom.”
Aardedonker
De bom was 469 meter boven de stad geëxplodeerd en vaagde de bebouwing in een groot gebied weg. Er vielen 39.000 doden en 25.000 gewonden. Het werkelijke aantal slachtoffers is niet te berekenen, want jaren later eiste de straling nog steeds mensenlevens.
„De bom ontplofte zo’n 1600 meter bij ons vandaan. Van de 212 krijgsgevangenen kwamen er 9 direct om. Er waren veel gewonden, en een aantal van hen overleed later alsnog.
Alles trilde, dus we zochten ons een weg naar de uitgang van de tunnel. Het was aardedonker, dus ik dacht dat ik blind geworden was. Even later werd de zon flauw zichtbaar door de rook en de stofwolken. Toen zagen we dat een groot deel van de stad verdwenen was. We begrepen niet wat er was gebeurd. Luchtmijnen, dacht een Engelse krijgsgevangene die de Duitse aanvallen op Londen had meegemaakt.”
Lichamen ruimen
De overlevenden ontvluchtten het brandende restant van de stad, de heuvels in. „Ik nam een gewonde Japanner mee op mijn schouder. Ons kamp was weggevaagd. Velen van ons hadden afschuwelijke brandwonden. Medicamenten waren er niet en verband werd pas dagen later gebracht.
Degenen die niets mankeerden, moesten na een dag rust terug naar de stad. Drie dagen hebben we naar slachtoffers gezocht. Het crematorium lag in puin, dus de lichamen die we vonden –vaak niet meer dan wat verkoolde lichaamsdelen–, konden we daar niet naartoe brengen. We stapelden ze op langs de weg. Daar werden ze in brand gestoken. Ik heb lang geen saté kunnen eten, omdat het me herinnerde aan de geur van brandend vlees.”
Op 15 augustus was de oorlog voorbij. Japan capituleerde. „De soldaten waren opeens weg. We hadden nu goed te eten, want de Amerikanen wierpen voedsel af. Het duurde nog enkele weken voordat we konden vertrekken. Op een eiland werden we in de kleren gestoken. Een vliegdekschip bracht ons naar Manilla, op de Filipijnen. De Amerikanen gunden ons een vakantie in Californië, maar de Nederlandse regering wilde ons weer inzetten. We zijn naar het eiland Borneo gebracht en vervolgens landden we in februari 1946 op Java om daar de orde te herstellen.”
Gezondheid
Zo kwam Scholte terug op het eiland waar hij was opgegroeid. In 1948 ging hij uit dienst. Bij een oliemaatschappij leidde hij ingenieurs op, tot de Nederlanders in 1954 uit Indonesië moesten vertrekken. „Na aankomst in Nederland is mijn vrouw twee jaar verpleegd vanwege tbc. Onze drie kinderen waren ondergebracht bij familie en in een weeshuis. Toen we in 1957 in dit huis herenigd werden, moesten we ons gezinsleven weer helemaal opbouwen.”
Uit onvrede met het loon dat hij in het bedrijfsleven kreeg, werd Scholte toch weer militair. Bij zijn pensionering was hij sergeant-majoor.
Gevolgen van de atoomaanval heeft hij niet ondervonden. „Veel overlevenden hebben gezondheidsklachten gekregen, maar ik heb nooit iets gemankeerd. Ook psychisch heeft het me niets gedaan; ik ben keihard.
Van andere overlevenden heb ik gehoord dat er zich onder hun nazaten vreemde ziekten voordeden. Mijn twee zoons hebben ook allerlei gezondheidsklachten gekregen. De een moest zijn baan als docent aan de Universiteit van Amsterdam erdoor opgeven. De ander is constructiebankwerker, maar is nu al een tijd onder behandeling omdat zijn ogen steeds dichtvallen. Een verband met de gevolgen van de straling waaraan ik ben blootgesteld, is niet aangetoond, maar ik sluit het niet uit.”
Terug in Nagasaki
Eenmaal is Scholte teruggeweest in Japan: „In 1997 verbleef ik er tien dagen op uitnodiging van de Japanse regering. Bij het monument in het Vredespark in Nagasaki heb ik een krans gelegd.”
Tot de slachtoffers van de Japanse agressie behoorde ook Scholtes vader, die als krijgsgevangene in 1942 omkwam tijdens dwangarbeid aan de Birmaspoorweg. „Ik ben tegenover de Japanners nooit haatdragend geweest. Je kunt het volk niet aanrekenen dat ons zo veel leed werd aangedaan; het werd er door de machthebbers toe gedwongen. De mensen waren soms goed voor ons. Tijdens het zware werk in de heuvels kwam een oud vrouwtje me de handschoenen van haar gesneuvelde zoon brengen.”