Bestraffing
Markus 10:49
„En Jezus, stilstaande, zeide dat men hem roepen zou; en zij riepen de blinde, zeggende tot hem: Hebt goede moed: sta op; Hij roept u.”
De ontmoediging van Bartimeüs werd nog groter, want toen hij ging roepen, begonnen de omstanders hem te bestraffen. „Velen bestraften hem, opdat hij zwijgen zou” (vers 48). De een om deze, een ander om die reden, maar eendrachtig was de vermaning dat hij de mond zou houden. En niet alleen vermaning, nee, zij bestraften hem. Zij spraken op een toon van gezag: „Wilt u wel zwijgen! Wat mankeert u? Houd uw mond!” Zij achten het zeer onwelvoeglijk dat hij de welsprekende rede van de grote Prediker verstoorde, en legden hem daarom het zwijgen op.
Zij, die geen ervaring hebben met het drukkende gewicht van de zonden menen soms dat ontwaakte zondaars uitzinnig of dweepziek worden wanneer zij slechts aan hun gevoel lucht geven. Het volk rondom de blinde bestrafte hem, omdat hij niet fijn en beschaafd, maar luidkeels riep: „Gij, Zone Davids, ontferm U mijner.”
Maar hij liet zich de mond niet snoeren. Integendeel, de Schrift zegt dat hij te meer riep, ja zelfs dat hij zo veel te meer riep, zodat het verspilde moeite was hem tot zwijgen te brengen. Men meende hem wel naar zijn hand te kunnen zetten en sprak daarom op gebiedende toon, maar de uitwerking was juist het tegengestelde van de bedoeling; de blinde riep nog met meer aandrang: „Gij Zone Davids, ontferm U mijner.”
C. H. Spurgeon, predikant te Londen
(”Hebt goede moed”, 1834)