Evangelie verbreidde zich ook in de middeleeuwen
In de Duitse stad Würzburg wordt ieder jaar op 8 juli de missionaris Kilian plechtig herdacht; hij geldt als de stichter van de christelijke kerk daar. Naar hem is ook de dom van Würzburg (met de twee torens) genoemd.
Zijn Keltische naam betekent zo veel als ”kerkman”. Hij staat in de rij van ‘heiligen’ van de Rooms-Katholieke Kerk en moet dus een bijzondere plaats verdiend hebben met zijn levenswerk. Als men nagaat waar dat bijzondere in heeft bestaan, blijkt in de eerste plaats dat Kilian uit Ierland kwam om ver van huis het Evangelie te prediken.
In de tweede plaats telt dat zijn levenseinde een bizar gebeuren is geweest: hij werd in 689 in opdracht van een wraakzuchtige Würzburgse vorstin om het leven gebracht, samen met enkele assistenten. Beide gegevens vragen uiteraard een nadere toelichting. Maar hoe men vandaag in Würzburg ook de martelaar Kilian vereert, hij was niet de eerste christelijke zendeling in Zuid-Duitsland.
Romeinen
De christelijke zendingsgeschiedenis van het Europese continent laat een heel verrassende gang zien. Alhoewel er veel onzekerheden bestaan over het hoe en het waar van diverse kerkstichtingen, kan men toch voor vast aannemen dat het Evangelie al in de loop van de 3e eeuw bekend was geworden bij verschillende autochtone bevolkingsgroepen. Deze mensen woonden verspreid over een groot gebied dat we nu gemakshalve aanduiden als het West-Europese vasteland. Oude namen daar zijn Gallië en Germanië. Het eerste gebied was helemaal in handen van de Romeinen, het andere niet: daar vormden Rijn, Main en Donau een grens die Romeinen niet gemakkelijk overstaken.
Hoe kwamen de mensen in aanraking met het Evangelie? Niet direct door zendelingen. In de nadagen van het Romeinse Rijk telden veel legioenen ook kleine aantallen christenen. Hun geloof werd soms wel en soms niet getolereerd, maar als het meezat werden hun samenkomsten op zondag ook bezocht door autochtonen die doordeweeks contact hadden met –of werkten voor– de Romeinse militairen. Zo zijn er verschillende gemeenten ontstaan in Romeinse vestingen langs de Rijn en de Maas.
De Romeinse stad Trier was al in 258 de zetel van een christelijke bisschop; de eerste (die uit de bronnen bekend is) heette Eucharius. In 314 diende daar bisschop Agritius, die deelnam aan het belangrijke concilie van Arlès (in Zuid-Gallië). Ook in Keulen was al vroeg een bisdom gevestigd, waar vandaan bisschop Maternus ook naar Arlès reisde. En in Tongeren-Maastricht diende in die jaren bisschop Servatius, ook bekend als Sint-Servaas.
Augsburg
Een totaal andere manier van gemeentestichting is te zien in Augsburg, aan het begin van de 4e eeuw. Helaas geldt ook hier een voorbehoud met betrekking tot het waarheidsgehalte van de overgeleverde geschiedenis: werkelijkheid en legende zijn stevig met elkaar verweven, en het onderscheid is niet goed meer te herkennen. Hoe dan ook, vaststaat wel dat de Zuid-Duitse stad Augsburg al sinds de dagen van keizer Augustus een Romeinse vesting was. Daar leefden omstreeks het jaar 300 twee vrouwen die er een logement beheerden, moeder Hilaria en dochter Afra. Hun zaak was lucratief, want het was niet alleen een herberg, maar ook een bordeel, waar nog eens drie jonge vrouwen als prostituee werkten.
Op een dag in 303 trad een vreemde bezoeker het logement binnen. Het was de Spaanse bisschop Narcissus, die op de vlucht bleek te zijn wegens de christenvervolging door keizer Diocletianus. Nieuwsgierig knoopte Afra een gesprek aan met de bisschop. Daardoor kwam zij tot inkeer. Ze riep uit: „Ik ben de zondigste vrouw van de stad.” De bisschop troostte haar en hield haar het Evangelie van Gods genade en liefde voor. Afra werd gedoopt en de bordeelactiviteiten werden stopgezet. Moeder Hilaria en de drie jonge vrouwen kozen ook voor het christelijk geloof en samen vormden zij –met enkele verwanten– de kern van een nieuwe christelijke gemeente. Zo lang het nodig was, bleef bisschop Narcissus in Augsburg. Toen er een priester aan de gemeente werd verbonden, reisde de Spaanse bisschop verder.
Algauw werden de Romeinse machthebbers in Augsburg boos. Ze daagden Afra voor de rechter, die haar voor gek verklaarde en haar bekering belachelijk maakte. Kort erna werd Afra bedreigd, maar er was niets waarvoor zij bang werd. De doodstraf die de rechter in 304 over haar uitsprak, hoorde ze aan met vrede in haar hart. Het verhaal gaat dat, toen de executie plaatsvond, de vlammen haar niet bleken te deren. Ze verbrandde zelfs niet. Er moest een beul aan te pas komen om haar het leven te benemen. De andere vrouwen werden later ook ter dood gebracht.
Het verhaal van de dood van Afra en de andere vrouwen werd een ferm getuigenis van de kracht van het Evangelie van Jezus Christus. In Augsburg had niet de dood overwonnen, maar het leven in Christus. Nog geen tien jaar later was het keizer Constantijn de Grote die de christenen in heel zijn rijk de zo fel begeerde vrijheid schonk.
Verburgerlijking
Intussen was de christelijke kerk in wat nu Duitsland heet een verschijnsel dat nog lang niet in alle regio’s voorkwam. De kerken vormden soms niet veel meer dan eilandjes in een door het heidendom gedomineerde wereld. En daar kwam bij dat er (te) weinig activiteit van de kerk uitging om in de eigen regio’s verder te evangeliseren. Men krijgt soms de indruk dat de kerk een cultureel verschijnsel was van een ietwat excentrieke groep, waar de dynamiek van de missie ontbrak. Met een term van vandaag zou men kunnen spreken van verburgerlijking van het christendom.
Of daarin de sterke hang naar het arianisme een rol heeft gespeeld, is niet gemakkelijk te bewijzen. De leer van Arius (die de godheid van Jezus ontkende) had onder de Germanen nogal veel ingang gevonden. De meeste aanhangers van deze ketterij trof men aan in de elite.
Een goed ding was dat het bisdom Trier zich tegen de leer van Arius had verklaard; men wilde geen contact met arianen. Dat was mede te danken aan Athanasius (uit Alexandrië), die door de wispelturige keizer naar Trier was verbannen. Maar Athanasius had in deze stad een groep medestanders weten te werven. Onder hen was de latere bisschop Paulinus, die zich als een scherpe tegenstander van Arius’ leer liet kennen. Eenzelfde antiariaans standpunt werd ingenomen door de bisschoppen van Keulen en Tongeren-Maastricht. Daarmee was het westelijke Rijngebied een zuiver katholieke regio. Maar jammer genoeg zijn er aanwijzingen dat de kerk van Trier geen of nauwelijks autochtone bewoners van het Moezelgebied telde. En dat zat vooral vast op de taal: de kerk sprak Latijn, de autochtone bevolking Germaans.
Missiedrang
Toch kwam er een nieuwe tijd van missionaire activiteiten. Enkele eeuwen lang werkte de Ierse missiedrang krachtig door in Europa. Dat begon met de Ierse monnik Columbanus, die in 590 met elf of twaalf medewerkers overstak naar het Europese continent. Hij werkte in diverse regio’s en stichtte talloze kloosters. Zijn inzet en die van zijn medewerkers was in mensenogen formidabel en werkte aanstekelijk.
Later besloot de in 640 geboren Ier Kilian het Evangelie te gaan verbreiden in Zuid-Duitsland. Ook had hij een elftal medewerkers bij zich, onder wie Kolonat (of: Koloman) en Totman als speciale helpers. Deze twaalf ‘apostelen’ namen een gewichtige taak op zich: de kerstening van het nog sterk door het heidendom beheerste Zuid-Duitsland.
Het missionaire werk van Kilian begon in de voorzomer van 686. Hij kwam aan in Frankrijk en reisde verder naar West-Duitsland. Als centrum van waaruit hij aan de slag ging, koos hij Würzburg aan de Main. Van daaruit trok hij naar de dorpen en stadjes om het Evangelie te verkondigen. Zijn actieradius was groot: tot in Bamberg liet hij zijn boodschap uitgaan. Maar ook in Würzburg zelf liet hij zijn oproep tot geloof en bekering horen. En het wonder gebeurde: hertog Gozbert liet zich dopen. Ook een groot deel van zijn familie en hofhouding wilde graag gedoopt worden. Zo vorst, zo hof, zo volk. Het telde in die tijd zwaar welke godsdienstige keus de vorst maakte. Kilian was er zeer content mee. Maar hij had met hertog Gozbert nog wel een lastige zaak te bespreken.
Huwelijk
Die zaak betrof het huwelijk van hertog Gozbert met Gailana, de weduwe van een broer van de hertog. Wellicht was Gozbert reeds getrouwd; in dat geval was naar het geldend kerkelijk recht zo’n huwelijk –een zwagerhuwelijk– een zaak van bloedschande. Het diende volgens Kilian te worden ontbonden. De zaak kwam het hardst aan bij hertogin Gailana. Ze zag haar toekomst in duigen vallen en zon op wraak.
In de zomer van 689, zo gaat het verhaal, nam de hertog deel aan een veldtocht. Gailana zag haar kans schoon. Ze smeedde met een enkele hoveling het snode plan om Kilian met zijn twee assistenten om te brengen. Zo is het ook gegaan. Kilian werd (vermoedelijk) op 8 juli 689 samen met zijn twee medewerkers Kolonat en Totman vermoord. Hun lichamen werden gedeeltelijk verbrand en haastig in de paardenstal van de hertogburcht onder de grond gestopt. Bij terugkomst van de hertog werd hem verteld dat Kilian en zijn mannen waren vertrokken en niet weer zouden terugkomen. Toch kwam de moordpartij aan het licht: de executeur kreeg wroeging en bekende zijn misdaad; hij stierf korte tijd later. Ook de hertogin kwam al vrij spoedig te overlijden, nadat ze zeer depressief was geworden. Maar daarmee was het verhaal niet uit.
Patroonheilige
Het Evangeliewerk van Kilian was dus abrupt geëindigd; het bleef op dat punt jaren stil in Würzburg. Totdat de bekende missionaris Bonifatius in Duitsland optrad, een jaar of zestig later. Hij kreeg het verhaal van de dood van Kilian te horen en maakte er werk van dit macabere feit meer bekendheid te geven. Dat gebeurde met steun van de (eerste) Würzburgse bisschop Burkard.
Het graf werd ontdekt en de lichaamsresten van de gestorvenen kregen een ereplaats in een kist in de Neumünsterbasiliek van Würzburg – dus niet in de (later gebouwde) Sint-Kiliankathedraal. Kilians schedel wordt in een aparte schrijn bewaard. Daarmee kreeg deze stad enkele relikwieën die geleid hebben tot grote bewondering en groteske verering van deze Ierse martelaren. Kilian geldt als de patroonheilige van kuipers en lakenwevers en werd veelal aangeroepen als mensen ziek werden door jicht, reuma en oogkwalen.
In de geschiedschrijving is (en blijft) nog veel onduidelijk, maar het staat vast dat Kilian en zijn medewerkers in Würzburg en wijde omgeving hebben gewerkt voor het Koninkrijk van God en daar als martelaren zijn gestorven. De uitgegeven middeleeuwse heiligenlevens tonen een beeld van een ‘heilige’ die wonderen verrichtte, maar de meer nuchtere kroniekschrijvers zijn heel summier in hun mededelingen. Bij Otto von Freising lezen we dat Kilian en zijn medewerkers de martelaarskroon mochten ontvangen. Maar bij hem komen we geen details te weten.
Dwaalspoor
Zuid-Duitsland heeft zowel met de geschiedenis van Kilian in Würzburg als met die van Afra in Augsburg twee voorbeelden waaruit blijkt dat de tegenstand tegen het Evangelie in de vroege middeleeuwen groot is geweest, maar ook dat de stichting van de kerk door geen enkele aardse macht kon worden tegengehouden.
De latere geschiedenis van hun verering en commercialisering toont intussen wel aan dat de Rooms-Katholieke Kerk op een dwaalspoor is geraakt door de martelaren als ‘groten’ en zelfs als ‘heiligen’ te beschouwen.