Kerk & religie

Melanchthon: Aan het ware geloof gaan altijd boete en berouw vooraf

Sterk zette Luther in 1517 –contra Rome– in op Gods genade, het geloof alléén, christelijke vrijheid. Tien jaar later bleek hoezeer het volk misbruik maakte van de nieuwe leer. „Ieder deed wat goed was in eigen ogen”, zegt dr. H. A. Speelman. Het bracht Luthers Wittenbergse collega Melanchthon ertoe in woord en geschrift te gaan benadrukken dat „waar geloof” niet kan bestaan „zonder een waarachtig berouw en een waarachtig vrezen en beven voor God.”

A. de Heer
22 July 2013 21:30Gewijzigd op 15 November 2020 04:53
Dr. H. A. Speelman. beeld RD, Anton Dommerholt
Dr. H. A. Speelman. beeld RD, Anton Dommerholt

Het was eigenlijk „per ongeluk” dat dr. Speelman kennisnam van twee passages in werkjes van Melanchthon uit 1527. „Maar ze raakten direct mijn hart”, zegt de onderzoeker aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in Kampen. „Ze ontroerden me, gaven ook herkenning – en ik zag er meteen een boek in.” Dat boek ligt er inmiddels, onder de intrigerende titel ”Hoe overleeft de kerk?”

Vreze Gods

In zijn historische woning, hartje Kamper binnenstad, bladert de kerkhistoricus door de uitgave heen. „Hier, bladzijde 298. Een passage uit de ”Articuli visitationis”, oftewel de visitatieartikelen die Melanchthon in juli 1527 schreef:

„De zielenherders moeten het voorbeeld van Christus volgen en aangezien Hij boete en vergeving van zonden predikte, moeten de zielenherders dat ook aan de gemeenten doorgeven. Nu wordt wel veel over het geloof georakeld, toch kan wat geloof is niet worden begrepen zonder dat de boete gepredikt is. Het is duidelijk dat diegenen nieuwe wijn in oude zakken gieten, die het geloof prediken zonder boete, zonder de leer van de vreze Gods, zonder de leer van de Wet en zo de menigte doen gewennen aan een vleselijk te noemen zekerheid. Die zekerheid is erger dan alle dwalingen die eerder onder de paus zijn geweest. Dat soort predikers beschrijft Jeremia en hij vaart uit tegen diegenen die zeggen: „Vrede, vrede en er is geen vrede” (Jer. 6:14).”

Dr. Speelman: „Dat Calvijn, tien, twintig jaar later, zo schreef, is bekend. Maar dat Melanchthon al in 1527 een dergelijke waarschuwing liet horen, volstrekt niet. Een kerntekst hierbij is voor Melanchthon Lukas 24:47 – en (bladert verder) ik citeer dan de tweede passage die mij trof, uit zijn ”Onderricht” aan de parochiegeestelijken, augustus 1527:

„In de leer vinden wij onder andere voornamelijk deze fout dat, hoewel sommigen over het geloof waardoor wij moeten worden gerechtvaardigd, prediken, men toch niet afdoende laat zien hoe men tot het geloof moet komen. En bijna iedereen laat een deel van de christelijke leer weg, zonder welke niemand kan begrijpen wat geloof is of wat het inhoudt. Want Christus zegt in het laatste hoofdstuk van Lukas dat „in zijn naam gepredikt moeten worden boete en vergeving van zonden” (Lukas 24:47).””

Is de conclusie juist dat Melanchthon Luther min of meer terugfloot?

„Melanchthon gaf een wending aan de visie van Luther. Tien jaar nadat Luther zijn 95 stellingen had aangeslagen aan de kapel van Wittenberg, hadden miljoenen mensen in het Duitse Roomse Rijk de gevestigde kerk en het oude geloof de rug toegekeerd. Maar wat je zag, was dat zij massaal misbruik maakten van Luthers leer, van de evangelische vrijheid onder andere. In naam daarvan betaalden mensen bijvoorbeeld geen burgerlijke of kerkelijke belastingen meer. Ieder deed wat goed was in zijn ogen. En dat betrof niet alleen leken, ook veel voorgangers.”

Sommige predikanten meenden al voldoende reformatorisch te preken, schrijft u, als zij verkondigden dat de paus de antichrist was.

„Klopt. Dat bleek wel tijdens een eerste visitatieronde in 1527, waarvoor de keurvorst van Saksen, Johan de Standvastige, opdracht had gegeven. Veel voorgangers selecteerden maar wat uit Luthers leer, net wat hen uitkwam. Veel werd er gesproken over vergeving, geloof; maar voor noties als boete, schuldbelijdenis, het doden van de zonde was bijna geen aandacht meer. Meer dan een derde van de geestelijkheid leefde ook in concubinaat. De chaos was, kortom, enorm – en dat net na de boerenopstanden die halverwege de jaren twintig zo veel onrust hadden teweeggebracht. Melanchthon, een van de visitatoren, schreef erover: „Alles is in verwarring, gedeeltelijk door onkunde, gedeeltelijk door de onzedelijkheid van de leraren. Mijn hart bloedt. Vaak zonder ik mij af en laat mijn tranen de vrije loop als we klaar zijn met de visitatie in een of andere plaats.”

Grote vraag werd – de titel van mijn boek: hoe overleeft de kerk, en in hoeverre overleeft de reformatorische vernieuwingsbeweging hierbinnen? De richtlijnen in Melanchthons ”Unterricht der Visitatoren” bleken hiervoor van doorslaggevend belang te zijn. Elke predikant zou voortaan aan de hand van dit document worden beoordeeld.”

Dr. Speelman karakteriseert het geschrift als „een eerste officiële protestantse samenvatting betreffende de leer en het kerkelijk leven.” Samen met Melanchthons ”Articuli visitationis” vormde het de voorloper van de –veel bekendere– Augsburgse Geloofsbelijdenis, die drie jaar later verscheen.

Niet elke volgeling van Luther kon zich erin vinden.

„Iemand als Johannes Agricola, een predikant uit Eisleben, verweet Melanchthon inderdaad een terugval naar Rome. Hij zou de evangelische vrijheid hebben aangetast, zo klaagde hij richting Luther. En de nadruk die hij legde op boete en berouw zou de kerk weer in de armen van de paus drijven. Maar Melanchthon hield zijn stellingname staande – en ook Luther zag het belang ervan in. Uiteindelijk kreeg zijn geschrift bijzonder veel invloed, ook in andere gebieden.

Om de eenheid te bewaren droeg Luther, waar het over geloof ging, het onderscheid aan tussen een historisch en een zaligmakend geloof. In Melanchthons ”Onderricht” speelt bij dat laatste, het ware geloof, het element van boete een fundamentele rol. Zonder boete, zonder berouw, hangt het geloof in de lucht.”

In dit verband: begrippen als ”slaafse vrees” en ”kinderlijke vrees” blijken al bij Melanchthon een rol te spelen.

„Het gaat hem om de vreze des Heeren. Waarbij die vrees volgens hem niet de angst is van een slaaf, ”timor servilis”, maar die van een kind, een zoon of dochter, ”timor filialis”. Meer dan Luther benadrukte Melanchthon hierbij ook het belang van de wet, de wetsprediking, kruisdragen, dagelijkse bekering en boetvaardigheid, heiliging en navolging én dat boete altijd voorafgaat aan het zaligmakende geloof.”

„Angst voor de straf”, „vrees voor het oordeel” worden in bevindelijk gereformeerde kring vaak eerder tot de „slaafse” dan tot de „kinderlijke vrees” gerekend.

„De ware boete bestaat volgens Melanchthon niet alleen in „oprecht berouw en leedwezen over de eigen zonden”, maar ook in het „hebben van „waarachtige vrees voor Gods toorn en gericht.” Daarom moeten predikanten de mensen „opwekken tot berouw” en hen het oordeel en de straf van God voorhouden en de voorbeelden uit de Schrift waar het gaat over de straf van God over de zonde. Melanchthon gebruikt hiervoor ook wel het werkwoord ”erschrecken”, doen schrikken.

Het begrip boete is bij Melanchthon dus een veelomvattend woord. Hetzelfde geldt overigens voor de term ”biechten” in die tijd, dat ook raad vragen, onderricht ontvangen en bekering inhield, zoals ik in mijn vorige boek heb laten zien.”

Een belangrijke plaats in het denken van de reformatoren nam het sacrament van het heilig avondmaal in. Ook hier voltrok zich in de loop van de jaren een heroriëntatie, constateert dr. Speelman in zijn jongste boek. „Gedoopt zijn op zich was niet langer voldoende. De levenspraktijk moest in overeenstemming zijn met wat mensen beleden. Waarbij het heel wat was als je níét deelnam aan het heilig avondmaal. Luther zag dit als een verkeerd gebruik van de christelijke vrijheid. „Neem dan nog meer vrijheid door geen christen te zijn”, merkte hij op.

Luther voerde een wekelijkse avondmaalsviering in, maar hij en Melanchthon hebben het gebruik van het avondmaal nooit willen verplichten, in tegenstelling tot Calvijn. Aan het einde van zijn leven nam Calvijn overigens weinig verbetering in heiliging onder het kerkvolk waar. Jaarlijks moesten er honderden mensen worden geëxcommuniceerd.

Ik zou het trouwens wel heel mooi vinden als we weer gingen inzien dat de kerk uitéíndelijk een avondmaalsgemeenschap is.”

Waarvoor ook iemand als prof. A. van de Beek pleit.

„In dit opzicht weet ik me eensgeestes met Van de Beek.”

Als lezer krijg je de indruk dat u met uw boek noties als boete en berouw weer onder de aandacht wilt brengen. Als motto nam u ook een citaat van Bonhoeffer over „goedkope genade” op.

„Tijdens het schrijven heb ik best weleens gedacht: Ben ik niet te veel in de zestiende eeuw levend, dat ik deze elementen ook voor vandaag van groot belang acht? In een individualistische cultuur, ook kerkelijk, ligt veel nadruk op het jezelf ontplooien, het je-mag-er-zijn en een populistische prediking.

In dit opzicht ben ik het eens met prof. C. Augustijn, de kerkhistoricus van de VU, die zei: Je mag als historicus best iets zeggen over de praktijk, máár: 90 procent van wat je schrijft over een andere tijd moet historisch zijn. Door de vraag te stellen naar het overleven probeer ik beide eeuwen dichter bij elkaar te brengen.”

Het werd de titel van uw boek: ”Hoe overleeft de kerk?”

„Mijn dochter van 9, die de serie ”Hoe overleef ik…” –de school, enzovoort– kent, zag het boek en las: „Hoe overleef ík de kerk?” Dat zou een meer postmoderne titel zijn geweest. Maar ik doelde toch vooral op de vernieuwingsbeweging in de zestiende eeuw. Een enorme beweging, met, volgens Erasmus, wel zo’n 20 miljoen aanhangers van Luther. Rond 1525 was het de grote vraag: hoe overleeft deze kerkelijke beweging, te midden van de Schwärmers, dwepers, dopersen, de boerenopstanden, de chaos? Terwijl Luther begin juli 1527 op sterven lag – hoewel hij daarna toch nog twintig jaar leefde. In die tijd begon men met het visiteren van alle scholen en kerken in Saksen: Melanchthon met nog drie anderen, twee mannen van adel en een jurist. Met succes. En, inderdaad, dan zijn er zeker lijnen naar vandaag te trekken.”

Kennis

Ook Melanchthons betekenis voor het onderwijs is tot op de dag van vandaag merkbaar, constateert de van oorsprong gereformeerde predikant, die enkele jaren geleden de overstap maakte naar de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. „In zijn geschrift uit 1527 introduceerde hij een geheel nieuw schoolleerplan, onder meer voor de basisschool en het voortgezet onderwijs, en het werken met klassen. Niet voor niets wordt hij de „praeceptor Germaniae”, de leraar van Duitsland, genoemd. Melanchthon benadrukte het onderricht en het belang van kennis, juist ook als het gaat om de christelijke leer. Op deze manier wilde hij bewerkstelligen dat de gewone gelovige bewust als christen in het leven stond.

Enthousiast ben ik ook over Melanchthons ”Onderricht” omdat het een samenbindende kracht bevat, waardoor hij toen voor meer eenheid binnen de christenheid in Europa zorgde – die hij nu mogelijk wereldwijd zou kunnen helpen bevorderen.”


Boekgegevens

Hoe overleeft de kerk? dr. H. A. Speelman; uitg. Groen, Heerenveen, 2013; ISBN 978 90 8897 009 2; 450 blz.; € 19,95.


Over het ware christelijke gebed

„Net zoals doodslag een grote zonde is, zo is het ook zondig om niet te bidden of God om iets te vragen. Dit gebod is goed en bedoeld om ons tot bidden aan te sporen, omdat de goedheid van God zo groot is, dat Hij niet alleen hen helpt die Hem om hulp vragen, maar ons ook gebiedt te bidden, zoals in Luk. 18 en in vele andere passages die de parochiegeestelijken behoren voor te houden aan de mensen. Als wij wisten van een vorst die niet alleen gaf wat van hem werd gevraagd, maar iedereen gebood om te vragen wat hij nodig had, dan zouden wij zo iemand beschouwen als een genadige heerser en veel van hem vragen. Onze Heer geeft des te liever naarmate wij meer van Hem vragen, zoals Hij van Maria Magdalena zegt in Luk. 7: „Daarom wordt haar veel vergeven, omdat ze op zoveel goeds van Mij had gerekend” (Luk. 7:47).

Ten tweede moeten ze duidelijk maken dat God ook heeft beloofd ons te horen, Matth. 7 en Luk. 11: „Bidt en u zal gegeven worden” (Matth. 7:7, Luk. 11:9). Op Zijn belofte moeten wij ons verlaten en niet twijfelen dat God ons gebed hoort. Zo spreekt Christus in Mark. 11: „Daarom zeg Ik u, alles wat u bidt in uw gebed, gelooft slechts dat u het zult ontvangen, zo zal het u geschieden” (Mark. 11:24).

Het feit dat wij zondaars zijn, behoort ons niet af te schrikken. Want Hij hoort ons niet vanwege onze verdiensten, maar vanwege Zijn belofte. Aldus staat het in het laatste vers van Micha 7: „U zult trouw bewijzen aan Jakob en goedheid aan Abraham, zoals U gezworen hebt aan onze vaderen in de dagen van weleer” (Micha 7:20).

Maar niet verhoord wordt het gebed van de zondaar en de huichelaar, die geen berouw kent over zijn zonde en huichelarij. Want van hem zegt Ps. 18: „Zij riepen, maar er was geen helper, tot de Heer, maar Hij antwoordde hen niet” (Ps. 18:42, vgl. Spr. 1:28 en Micha 3:4).

Maar zij die berouw hebben en geloven dat God hen om Christus’ wil vergeeft, moeten zich niet laten afschrikken vanwege de begane zonden en huichelarij. Want God wil geen vertwijfeling, maar Hij wil dat wij geloven dat Hij ons verhoort en ons zal helpen.”

Uit de visitatie-instructies van Melanchthon, ofwel zijn ”Onderricht” aan de parochiegeestelijken, augustus 1527/maart 1528. Vertaling dr. H. A. Speelman

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer