Spiegel voor hervormd-gereformeerden
Titel:
”Zonen van ’t zelfde huis”
Auteur: Henny van Dolder-de Wit
Uitgeverij: Blassekijn, Bleskensgraaf, 2001
ISBN 90 8048 679 5
Pagina’s: 95 blz; € 10,30. In ”Zonen van ’t zelfde huis” tekent Henny van Dolder-de Wit de uitermate bewogen geschiedenis van de ”Nederlandsche hervormde Vereniging Calvijn” uit Gouda. Die bestond van 1899 tot 1960. Mede door een bijdrage van prof. dr. C. Graafland, een Goudse zoon, krijgt de geschiedenis breed reliëf en is het boek een spiegel voor alle hervormd-gereformeerden.
De archivaris van de Goudse hervormde gemeente, mevrouw H. A. (Henny) van Dolder-de Wit wreef zich bij het lezen van zoveel tegenstellingen ongetwijfeld de ogen uit, toen zij de meer recente geschiedenis van het hervormde kerkelijk leven in kaart bracht. Het idee voor een publicatie was al eerder geboren, omdat het op 6 januari 1999 honderd jaar geleden was dat de Vereniging Calvijn werd opgericht. Op 11 februari van dat jaar overleed op 89-jarige leeftijd P. Trouborst, het laatste bestuurslid van Calvijn. Ruim een halve eeuw geschiedenis was geschreven, een boek ging dicht.
Henny van Dolder beschrijft haarscherp hoe de hervormd-gereformeerden in Gouda gedwarsboomd werden, het bevindelijk leven denigrerend werd bezien én arrogant is afgedaan. Ze besprak het met prof. Graafland, geboren en getogen in het Goudse bevindelijke klimaat van weleer en nu als emeritus hoogleraar weer teruggekeerd naar het land zijner vaderen. Ze zat met al die kerkelijke twist. Moet ik dat wel op papier zetten?
In de archiefkamer van de St. Jan gaf de emeritus de archivaris heel pastoraal een privé-college. In enkele streken schilderde hij de bredere geschiedenis waarin ook Gouda en de vereniging Calvijn oplichtten. „Nou, schrijft u de nabeschouwing dan maar”, verzuchtte ze toen. Dat bleek een gouden greep. Elke hervormd-gereformeerde kan nu uit het boek lessen trekken.
De geschiedenis van de hervormd-gereformeerden in Gouda licht op. Ds. J. G. Deur is een van de eerste orthodoxe predikanten. Hij mocht maar één keer op een zondag preken en stimuleerde de oprichting van Calvijn. De weerstand varieerde, maar laaide op toen in 1920 de vereniging eigen diensten belegde. Boeiend beschrijft Henny van Dolder het wel en wee van hervormd Gouda, de worsteling en het verlangen naar een bevindelijke preek. Het heeft veel, heel veel beschamends in zich. Sommigen zwierven dan, omdat er maar één bondsdienst was -áfgescheiden- uit. Na de komst van ds. C. A. Korevaar in 1945 volgde de overkomst van ds. G. Boer (1949) waarna later ds. P. P. J. Monster, ds. L. Roetman en ds. C. Vos het Calvijn-tijdperk afsloten.
Een enkele kanttekening bij het historisch overzicht. Henny van Dolder schrijft dat in 1995 de Goudse hervormde gemeente één van de twee kanselbijbels van Calvijn terugkreeg van familie van een oud-bestuurslid. Dat exemplaar ligt in de St. Jan. Maar nu lijkt het of de andere kanselbijbel nog in bezit van die familie is. Die andere bijbel, een Van Ravensteyn uit 1637 met drukfouten én apostelsloten, getaxeerd door Ton Bolland, is echter bijna dertig jaar geleden gestolen en het geld dat uitgekeerd was, is al lang en breed overgedragen aan de hervormde gemeente. Waarvan acte.
Calvijn
Prof. Graafland tekent het geestelijk klimaat waarin Calvijn ontstond. Hij verwoordt heel fijnzinnig het diep hervormde ideaal van de oprichters van Calvijn, de uitstroom soms naar afgescheiden kerken, de toestroom ook. Met een enkele pennenstreek schildert hij zowel de ethischen van toen als de evangelischen van nu, zodat het eigene van het hervormd-gereformeerde in die dagen oplicht. Eigenlijk schrijft hij, indirect, dat veel bonders van nu aan ethischen van toen gelijk zijn. Zijn omschrijving van tegenstanders van ds. J. G. Woelderink verdient echter enige nuance.
De kracht van prof. Graafland is dat hij mede vanwege zijn bevindelijke, christelijke gereformeerde achtergrond en het feit dat hij weer in Gouda woont en kerkt scherp de huidige situatie peilt van het Goudse hervormde leven. Hij constateert dat er in deze bondsgemeente steeds minder te herkennen valt van de „Calvijn-spiritualiteit.” Zijn analyse: „Tot op heden heeft dat niet tot gevolg gehad, dat er een nieuwe afsplitsing heeft plaatsgevonden van de rechts-bevindelijke fractie van deze modaliteit zoals in andere bondsgemeenten wel het geval was.” Hij maant de leidinggevenden tot waakzaamheid en noemt de oude vroomheidsbeleving legitiem.
Ds. G. Hette Abma schreef het ”Woord vooraf”. Terecht constateert hij dat mogelijk met de vorm ook inhoud verdwijnt. Hij memoreert zakelijk verschil van inzicht tussen twee Calvijn-bestuurders die hij nog kende. De een wilde de bescheiden afstaan aan het hervormde archief, de ander wilde het in eigen beheer bewaren. Mij dunkt dat de laatste een min of meer profetische blik had: hij voorzag de noodzaak op termijn tot een nieuwe spelonk van Adullam te komen.
Schamperde de centrale kerkenraad in 1928 over een te beroepen hervormd-gereformeerde dominee dat deze „evenals de Joden alleen psalmen en geen gezangen laat zingen”, anno 2002 hoeven de niet-bonders dat absoluut niet meer te zeggen van de twee Goudse dominees die het bondsboekje sieren. Maar vorm staat toch nog steeds niet los van de inhoud? Of wel tegenwoordig?