Daarvan zegt Tuinman, Sibbes, Comrie, Binning…
Al jarenlang verzorgt ouderling J. B. Philibert uit Geldermalsen de rubriek ”Daarvan zegt” in het kerkblad van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Een selectie is nu gebundeld.
Een echt interview, bij hem thuis, wil Philibert liever niet: „dan komt alleen maar de mens in het middelpunt te staan.” Hetzelfde geldt voor een portretfoto in de krant. Na enig overleg besluiten we dat de vragen worden toegestuurd. Philibert zal ze dan schriftelijk beantwoorden. Enkele dagen later rollen ruim drie handgeschreven vellen in de bus.
Kunt u iets vertellen over de totstandkoming van dit boek?
„Deze meditaties zijn overgenomen uit preken van de onder ons bekende oude schrijvers. Meestal wordt een hele preek van maand tot maand overgenomen. Die stukjes worden door mij dan met enkele woorden ingeleid en besloten met een psalmvers uit de berijming van Datheen. Deze berijming wordt onder andere in onze plaatselijke gemeente in Geldermalsen gezongen. Ik ben er zeer gehecht aan en ze is mij ook het best bekend.
Uitgeverij De Groot Goudriaan vroeg mij of ik er geen bezwaar tegen had dat enkele van deze stukjes in boekvorm zouden worden uitgegeven. Als deze stukjes van mij waren geweest, had ik daar zeker bezwaar tegen gehad. Maar hier worden de geschriften van onze vaderen herdrukt, en een zwakke poging om die meer bekendheid te geven durfde ik niet tegen te werken. Temeer daar er geen wijzigingen of hertalingen in zijn aangebracht.”
Als titel heeft u gekozen voor ”Komen tot Christus”.
„Ik heb geprobeerd een bepaalde lijn aan te brengen, dat is in de titel van het boek tot uitdrukking gebracht. Om zalig te worden is het noodzakelijk om door een geschonken geloof tot Christus te komen. Theodorus Avinck zegt daarvan dat daartoe drie dingen nodig zijn: een mens moet recht hebben om te mogen, kracht om te kunnen en genegenheid om te willen komen.
Het recht om te mogen komen wordt de zondaar gegeven door de uitwendige roeping of welmenende aanbieding. Die komt tot allen die onder de bediening van het Evangelie leven. Intussen is de zondaar dodelijk onmachtig, daarom kan hij niet komen. En boos vijandig, daarom wil hij niet komen.
Deze beletselen worden weggenomen door de krachtdadige hartveranderende genade, waardoor hem een vermogen wordt gegeven om te kunnen komen. Hij wordt van alles wat Christus niet is, afgedreven, en heilig gewillig gemaakt om te komen, aldus Avinck. Het eenvoudigst wordt, naar mijn gedachten, de weg waarin een ziel tot Christus wordt gebracht ons getekend in de Heidelbergse Catechismus.”
Welke oudvaders hebben uw voorliefde, en waarom?
„Reeds tientallen jaren mag ik de geschriften van de oudvaders voorlezen in de gemeente. Je probeert dan de eenvoudigste en duidelijkste preken op te zoeken. Dat mag ook wel eens met gebed gepaard gaan. Mijn voorkeur gaat dan meestal uit naar de geschriften van de Nederlandse vaderen uit de Nadere Reformatie, als ook naar de geschriften van bijvoorbeeld de Erskines, Flavel en Boston.
De Heere heeft er, in Zijn nederbuigende goedheid, voor gezorgd dat ons een schat aan goede, op Gods Woord gegronde en bevindelijke preken is nagelaten, waarin we kunnen lezen hoe God Zijn uitverkoren volk leidt, leert en bekeert. In deze preken worden de onbekeerden zowel als de begenadigden, ieder in hun staat en toestand, toegesproken.”
Heeft u de indruk dat in onze tijd, ook onder jongeren, de oudvaders nog veel gelezen worden?
„Ik heb de indruk dat in vorige tijden de oudvaders door jong en oud meer gelezen werden dan nu. En ook dat in de verwante gemeenten het lezen van de oudvaders minder wordt.”
In de inleiding spreekt u over dwalingen en afwijkingen die steeds meer opkomen. Kunt u hiervan enkele voorbeelden noemen? Hoe hebben de oudvaders deze dwalingen bestreden?
„In de tijd die we nu beleven, een tijd waarin we de Geest zo weggezondigd hebben, zijn er veel afwijkingen van de waarheid die reeds eeuwen oud zijn. Ze dienen zich nu in nieuwe vorm aan. Ontkend of verzwegen wordt de noodzakelijkheid om de bekende drie stukken, ellende, verlossing en dankbaarheid, te leren kennen. Vooral het kennen van het eerste stuk wordt door velen niet meer benadrukt. Men stapt daar zeer gemakkelijk overheen. Maar als een mens die kennis, door de werking van de Heilige Geest, niet ontvangt, zal hij nooit de zalige troost in leven en sterven verkrijgen. We bedoelen hier niet een uitwendige verstandskennis, maar een zielsbevindelijke, inwendige kennis, gepaard met een werkzame toepassing op onze ziel.
Carolus Tuinman zegt daarvan: Het eerste middel of de eerste trap tot de verklaarde zalige troost is de kennis van de grootheid onzer ellende. En die bevat in zich een kennis van zonde en straf, en de veelheid en zwaarheid van die beide. Een overtuiging van ons gemoed dat wij aan die zonde schuldig zijn en die straf verdiend hebben. Een smartelijk gevoel van de ellende en voornamelijk van de zonde, zodat men daarover bekommerd is. Over dit alles een oprechte en innerlijke boetvaardigheid van het gemoed.
Zekerlijk, deze kennis der ellende is alleszins nodig, want ze zal in ons een begeerte wekken om uit zo’n grote ellende verlost te worden. Evenals een zieke door ’t gevoel van zijn kwaal naar de medicijnmeester verlangt. Door die ellendekennis zullen wij armen van geest, verslagenen en verbrijzelden zijn, zoals de tollenaar uit Lukas 18. Aan zulke verslagenen zijn al de goederen van het Evangelie en de weldaden van het genadeverbond beloofd. Dan kan het geloof eerst recht met zelfverloochening Christus begeren en aannemen. Dan zal onze dankbaarheid kunnen overeenkomen met de weldaad: hoe zwaarder de ellende was, waaruit wij verlost zijn, des te groter moet de dankbaarheid zijn.”