Om Uw Naam
Psalm 143:11
„O Heere, maak mij levend om Uws Naams wil; voer mijn ziel uit de benauwdheid om Uw gerechtigheid.”
De psalmist gebruikt een dwingende reden om er in zijn bede bij God op aan te dringen, als hij zegt: om Uws Naams wil. Hij had God aangesproken met Zijn grote en niet aan anderen over te dragen Naam Jehova. Nu zegt hij: om Uws Naams wil, omdat die Naam ziet op Gods trouw en waarheid in het volbrengen van Zijn beloften in het genadeverbond. Hiermee verzaakt hij alles in zichzelf: ach, wij hebben niets in of bij ons dat God ertoe zou kunnen bewegen om enige blijk van Zijn gunst aan ons te geven. Maar als de Heere het doet, dan doet Hij het om Zijns Zelfs wil.
Op deze wijze drong ook Mozes aan, toen Gods verbolgenheid zo was ontstoken tegen het volk: Wat zult Gij met Uw grote en heerlijke Naam doen? Het is dus alsof David zei: „Heere, hoewel ik verdiend heb dat Gij nooit naar mij zoudt omzien, noch mij uit deze ellendige toestand zoudt redden, o, gedenk toch aan Uw Verbondsnaam, volgens welke Gij Uw trouw op zodanige wijze houdt dat de ontrouw van Uw volk Uw getrouwheid niet teniet zal doen. Ja, doe het om Uws Naams wil, opdat om mijnentwil die heerlijke en vreselijke Naam niet zal worden gelasterd.” Leer dan zo van David om al uw pleit- en drangredenen uit Gods grote en heerlijke Naam te nemen.
Alexander Comrie, predikant te Woubrugge (”Verzameling van leerredenen”, 1749)