Geschiedenis

Cobra: Knoeiers en kladderaars in Stedelijke Museum Schiedam

Net na de Tweede Wereldoorlog veroorzaken kunstenaars zoals Karel Appel, Constant en Corneille in Nederland ophef met hun experimenten.

Teo van den Brink

1 July 2013 19:46Gewijzigd op 15 November 2020 04:31
”Habitants du désert”, van Corneille, 1951.  beeld Stedelijk Museum Schiedam
”Habitants du désert”, van Corneille, 1951. beeld Stedelijk Museum Schiedam

Met enkele andere kunstenaars zoeken ze naar nieuwe vormen van creativiteit: weg met de gruwelijkheden van de oorlog, terug naar de spontaniteit van het kind. Samen vormen ze op 16 juli 1948 de Experimentele Groep in Holland, die later dat jaar zal opgaan in het meer internationale beweging CoBrA.

Het Stedelijk Museum Schiedam vertelt deze zomer het verhaal van deze beweging met de tentoonstelling ”65 jaar CoBrA. Vrijheid en vitaliteit”. Het toont vooral werk uit de eigen collectie. Dat kan ook goed: samen met het Stedelijk Museum in Amsterdam heeft Schiedam de belangrijkste vroege CoBrA-collectie van Nederland.

In 1954 wilde de gemeente Schiedam de toenmalige oudheidkamer veranderen in een museum voor eigentijdse kunst. Met name de meest spraakmakende kunst van dat moment werd verzameld: experimentele kunst. Dat was gedurfd, omdat juist deze vorm van kunst werd verguisd. Dagblad Het Vrije Volk typeerde de generatie van experimentele schilders en dichters als „knoeiers, kladders en verlakkers.”

Het museum zette echter door en kocht, achteraf gezien, belangrijk werk van Karel Appel, Theo Wolvecamp, Anton Rooskens, Corneille en Eugène Brands. Kunstverzamelaar en jurist Piet Sanders –hij overleed vorig jaar september en een deel van zijn privécollectie is in april geveild– maakte deel uit van de museumcommissie en adviseerde het museum kunst te kopen van „thans levende kunstenaars.” Dat deed het museum, en met succes.

Kapperszoon

De naam Karel Appel wordt meestal geassocieerd met kunst die doet denken aan kindertekeningen. De schilder, zoon van een kapper uit de Amsterdamse Dapperstraat, begon zoals bijna elke kunstenaar met het natuurgetrouw weergeven van landschappen en stadsgezichten. Totdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Karel Appel, die van het tekenen zijn werk wilde maken en aan de Rijksacademie in Amsterdam studeerde, ontvluchtte de hoofdstad in 1944. Hij vond onderdak bij een edelsmid die in een boot op de Vecht woonde. Zijn studievriend Corneille Guillaume Beverloo ging met hem mee.

Tot hun genoegen troffen de twee in de boot exemplaren aan van het Franse kunsttijdschrift Cahiers d’Art, met reproducties van de Duitse expressionist Max Beckmann. Ze bestudeerden de bladen gretig en Appel liet zich beïnvloeden door het experimentele en kleurrijke werk van zijn Duitse tijdgenoot.

Hij wijzigde zijn koers en begon zelf ook te experimenteren. ”Mannetje met de zon” uit 1947 is daar een voorbeeld van. Het stelt een primitief kereltje voor, met een blauwe speelgoedkar waarin hij de zon vervoert. Het beeld rekende af met alle regels die de schilderkunst tot dan toe hanteerde. Appel zocht naar een directe, niet-gekunstelde weergave van zijn gevoel.

Hij kwam met iets compleet nieuws, iets wat nooit eerder was gedaan: kunst losgemaakt van elke vorm van impressionisme. Zo hanteerde hij de primaire kleuren rood, geel en blauw en voorzag hij de kleurvlakken van zwarte contouren. Het maakt de voorstelling tot een quasikindertekening. De onbeholpen figuurtjes die zijn schilderijen van vlak na de oorlog bevolken, kijken de beschouwer onschuldig en vragend aan. Het is de vermomming van een op dat moment nog ingehouden artistieke en maatschappelijke onvrede.

Kinderlijke stijl

Ook andere kunstenaars van net na de oorlog waren niet tevreden met de formele kunst die van hen werd verwacht. „Een schilderij is niet een bouwsel van kleuren en lijnen, maar een dier, een nacht, een schreeuw, een mens of dat alles samen”, schreef bijvoorbeeld Constant, die Appel in 1947 ontmoette.

Samen met Karel Appel, Corneille, Anton Rooskens, Theo Wolvecamp en Jan Nieuwenhuijs richtte Constant in 1948 de Experimentele Groep in Holland op. De kunstenaars zochten naar nieuwe, levende kunst, niet gemaakt vanuit de theorie maar vanuit de materie. De schijnbaar kinderlijke stijl diende als tegenhanger van het formalisme. Het kind was volgens hen een bron van ongerepte creativiteit. „Het kent geen andere wet dan zijn spontaan levensgevoel en heeft geen andere behoefte dan dit te uiten”, aldus Constant.

Op een conferentie in Parijs in november van dat jaar ontmoetten de Nederlandse ”experimentelen” Deense en Belgische medestanders. Met hen richten ze CoBrA op; de naam is samengesteld uit de beginletters van de steden Copenhagen, Brussel en Amsterdam. De groep was een kort leven beschoren: in 1951 verscheen het laatste nummer van het gelijknamige kunsttijdschrift en dat betekende tegelijk het einde van deze kunstenaarsbeweging.

Afrikaanse volkskunst

Behalve voor dieren (vogel, kat, hond) en fantasiebeesten en -wezens hadden de CoBrA-kunstenaars belangstelling voor niet-westerse kunst, met name voor Afrikaanse volkskunst. Deze was puur en primitief. Verschillende schilders maakten een reis naar Afrika. Zo ondernam Corneille in 1951 een reis naar het Hoggargebergte in Zuid-Algerije. Het gebied inspireerde hem tot het maken van zijn schilderij ”Habitants du désert”. Vijf figuren met sterk vervormde hoofden vormen het onderwerp. Ze lijken met elkaar te communiceren. Waarschijnlijk gaat het om een scène op de markt, de plek waar zich in de zuidelijke landen het dagelijks leven grotendeels afspeelt.

Het is opvallend dat Corneille zijn kleurgebruik aanpaste aan de omgeving waarin hij verkeerde. De figuren bestaan uit een aantal zwarte lijnen, ingekleurd met de aardkleuren okergeel en bruin. Het zijn kleuren die hij in zijn CoBrA-periode nooit gebruikt zou hebben.

Jan Nieuwenhuijs

Parallel aan de tentoonstelling over 65 jaar CoBrA loopt in Stedelijk Museum Schiedam de tentoonstelling ”Jan Nieuwenhuijs. Mythe en magie”. Zijn werk bestaat uit kleurrijke tekeningen, vaak op klein formaat en gemaakt met verschillende technieken. Het is begrijpelijk dat Jan Nieuwenhuijs, als belangrijk lid van de Experimentele Groep, een eigen podium krijgt met deze tentoonstelling. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat zijn favoriete onderwerpen het circus, mythische dierfiguren en naakte vrouwen zijn. Deze thema’s doen hem surrealistische droomwerelden creëren waarvan niet iedere museumbezoeker gecharmeerd zal zijn.

www.stedelijkmuseumschiedam.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer