Er mag ”al” veel gebeuren aan evangelisatiewerk
De gereformeerde gezindte bezint zich veel op de tijdgeest, zoals onlangs op de bijeenkomst ”Pelgrim of soldaat” (RD 31-5). Ondertussen moet niet vergeten worden dat er gelukkig steeds meer aandacht komt voor evangelisatiewerk, stelt G. Baan.
In de reformatorische gezindte is er meer aandacht nodig voor de praktische invulling van onze houding naar de buitenkerkelijke naaste. Daarbij is er evenwicht nodig tussen leer en leven. Dat is kort gezegd de strekking van de opiniebijdrage van mr. D. J. H. van Dijk en prof. dr. E. Dijkgraaf in RD 18-6. Zij signaleren het gevaar van eenzijdigheid. „De geloofsbeleving in onze kring is maar al te vaak niet bewogen met de ander. Te vaak heerst er in onze gezindte zelf een geïsoleerd, individualistisch en verinnerlijkt klimaat. ”Jij in jouw klein hoekje en ik in ’t mijn”.”
Zonder af te doen aan hun woorden wil ik hierbij aandacht vragen voor dat wat er al (!) wel gebeurt. Vaak horen we het woordje ”nog”, bijvoorbeeld de vrijheid die we ”nog” hebben om samen te komen rond Gods Woord en de reformatorische scholen die er ”nog” mogen zijn. Misschien is het goed aandacht te hebben voor wat we ”al” zijn gaan doen in een tijd van geestelijk verval.
Ik wil graag wijzen op wat de Heere de laatste decennia al gaf om de evangelisatieopdracht uit te voeren in de nood van onze tijd, ook vanuit de reformatorische kerken. Gaandeweg is er vanuit deze kerken een behoorlijke uitbreiding geweest van het evangelisatiewerk. In de grote steden van Nederland en België is een heel aantal evangelisatieposten gekomen. Hierbij zijn enkele honderden vrijwilligers betrokken. Samen met evangelisten mogen ze bijna dagelijks door middel van verschillende activiteiten de boodschap van Gods Woord doorgeven. Daarbij worden we geconfronteerd met de nood van eenzaamheid en armoede van onze naasten in de grote steden. Daarvoor zijn er diaconale activiteiten als inloop-, maaltijd- en kledingprojecten opgezet.
Ook in plaatselijke gemeenten komt er steeds meer aandacht voor de evangelisatieopdracht van de gemeente. Veel gemeenten kennen al jaren kinder- en tienerevangelisatiewerk. Mede hierdoor zijn er mensen die de weg terug, of voor het eerst de weg naar de kerk hebben gevonden.
In de 19e eeuw ontstond de term ”inwendige zending”. Deze wordt meestal geografisch gebruikt; waarmee men dan wil wijzen op evangelisatie als zendingswerk in eigen land. Oorspronkelijk wijst deze term echter op de innerlijke drijfveer van de christelijke gemeente en haar leden om de taak tot de verspreiding van het Evangelie in eigen omgeving ter hand te nemen.
De Heere geeft daarvoor ook in onze tijd mogelijkheden. Van Dijk en Dijkgraaf wijzen er terecht op dat het op zichzelf al schrijnend is als we tekortschieten in onze evangeliserende taak, maar dat het nog erger is als we dan ook nog willen dat de overheid valse godsdiensten weert uit het publieke leven. „Ons christelijk gehalte wordt niet allereerst bepaald door het verlenen van onze stem aan een christelijke politieke partij, maar door de wijze waarop wij met moslims en andersgelovigen omgaan.”
Wat is de oorzaak van een dergelijke houding? Angst voor de ontmoeting, of voor onheilig activisme? Natuurlijk moeten we voor dit laatste beducht zijn. Laat dit echter geen alibi zijn om ons dan maar veilig terug te trekken in onze gezindte. De opdracht vanuit Gods Woord ligt er, de nood is groot en de arbeiders zijn weinig.
Gebed is nodig om het werk van Gods Geest. Om daardoor persoonlijk, als gemeenten en als gezindte in de hedendaagse nood te mogen doen wat de Heere van ons vraagt. Predikers hebben hier een verantwoordelijkheid op de preekstoel en bij de catechese. Voor kerkenraden is er de taak om met behulp van de evangelisatiecommissies het evangelisatiewerk praktisch uit te voeren. Daarnaast hebben ook gemeenteleden door de week, op de plaats die de Heere hun geeft, hun taak.
Vraagt juist de toerusting van gemeenteleden niet meer aandacht door de nood van onze tijd? Bezinning zoals vanuit de Denktank gereformeerde gezindte is nodig. Maar vooral is er toerusting nodig vanuit de prediking en vervolgens ook in praktische zin.
Zou er dan ook met betrekking tot dit laatste, waar mogelijk, niet meer samenwerking in de gezindte kunnen komen? Zoals er ook wordt samengewerkt in de denktank, de SGP en de VGS? Om zo gezamenlijk op te trekken en te leven als een lichtend licht en een zoutend zout, waartoe de Heere Zijn gemeente oproept. Dan kan het kinderversje dat werd geciteerd meer invulling krijgen:
Jezus zegt ons ook, dat ’t zo donker is,
overal op aarde zonde en droefenis;
laat ons dan in ’t duister held’re lichtjes zijn;
jij in jouw klein hoekje en ik in ’t mijn!
Dit gaat niet vanuit onszelf. Daarvoor hebben we in onze houding ten opzichte van de naaste in de geestelijke nood van onze tijd nodig wat ds. Kersten in een van zijn preken „doorbrekende genade” noemt, „die ons vervrijmoedigt en van alle mensenvrees verlost.” We lezen dit van David in Psalm 51. Vanuit de ontvangen genade stond hij naast de zondaren om hen ervoor te waarschuwen niet de wegen van de zonde te gaan: „Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heilige Geest niet van mij. Geef mij weder de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige geest ondersteune mij. Zo zal ik de overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren” (Ps. 51:13-15).
De auteur is landelijk toeruster voor het evangelisatiewerk van de Gereformeerde Gemeenten.