Eerste Kamer moet De Graaf vragen te blijven
De Eerste Kamer zou De Graaf moeten verzoeken aan te blijven als Senaatsvoorzitter, meent Jan Dirk Snel.
Voorzitter De Graaf van de Eerste Kamer heeft dinsdag te kennen gegeven dat hij zijn functie zal neerleggen zodra er een nieuwe voorzitter is gekozen (RD 19-6). Tot die tijd draagt hij het voorzitterschap over aan de ondervoorzitter. De vraag is echter of het wel terecht is dat De Graaf zich gedwongen voelt zijn ambt op te geven.
De hele kwestie gaat over de bemensing van de commissie van in- en uitgeleide van de nieuwe koning bij diens inhuldiging. Dat is volgens artikel 54 van het reglement van de verenigde vergadering de exclusieve bevoegdheid van de voorzitter. Voor de samenstelling bestaan verder geen regels. De voorzitter had kunnen kiezen voor elke mogelijke combinatie uit de 221 leden van de Staten-Generaal die tijdens de vergadering op 30 april aanwezig waren.
Over de commissie die De Graaf die dag benoemde, was geen enkele ontevredenheid. Naast de voorzitter van de Tweede Kamer benoemde hij vier leden: twee uit elke Kamer, van vier verschillende partijen (VVD, PvdA, CDA, SGP), twee vrouwen (Dupuis, Hamer) en twee mannen (Van der Linden, Van der Staaij). De Kamerleden behoorden tot degenen met de langste zittingsduur. De voorzitter was absoluut niet verplicht zijn overwegingen openbaar te maken, maar De Graafs keuze voldeed aan de criteria die hij voor zichzelf had opgesteld en die hij tijdens de discussie die vorige week ontstond, heeft meegedeeld.
De Graaf hanteerde zijn eigen criteria in onderlinge samenhang binnen zijn discretionaire bevoegdheid. Het waren dus geen (absolute) regels die men volgens een veronderstelde ijzeren logica kan toepassen. Het is dus absoluut niet zo dat iemand ‘recht’ zou kunnen hebben op lidmaatschap van de commissie en het is ook niet zo dat iemand zich terecht ‘overgeslagen’ zou kunnen voelen. De Graaf had de benoemden van tevoren gepolst, maar zelfs daar was hij volgens het reglement niet toe verplicht. Hij had ze bij wijze van spreken ook staande de vergadering kunnen aanwijzen.
Wie het anciënniteitscriterium vooropstelt, komt logischerwijze uit op vier leden van de Tweede Kamer met een exact gelijke zittingsduur en drie leden van de Eerste Kamer (twee en drie met gelijke duur). De Graaf heeft daar twee lijstjes van vier van gemaakt, waarbinnen hij zijn afwegingen gemaakt heeft. Dat het Eerste Kamerlid Holdijk (SGP) plaats had gemaakt voor zijn partijgenoot Van der Staaij in de Tweede Kamer was medio april al bekend en stond toen ook al in deze krant.
De constatering (of misschien eerder suggestie) van de voorzitter achteraf dat men liever niet iemand moet benoemen die veel „aandacht” trekt, is daarbij een juiste. Het gaat die dag immers om de koning. Het is de taak van de voorzitter de waardigheid van de plechtigheid te bewaken.
De fractieleiders uit de Tweede Kamer moeten zich ernstig schamen dat ze afgelopen week donderdag een speciale vergadering belegden over een zaak die hun totaal niet aangaat. Ze wekten daarbij de indruk alsof hun collega Wilders was gepasseerd, maar daarvoor ontbrak elke staatsrechtelijke grond. Ook de kritiek op Tweede Kamervoorzitter Van Miltenburg was ongefundeerd. Zij werd door De Graaf bij de keuze betrokken, maar het betrof niet haar bevoegdheid.
Ook een aanzienlijk deel van de parlementaire pers liet zich al te snel meeslepen door onvoldoende onderbouwde suggesties omtrent een „kunstgreep” en „manipulatie.” Men kan alleen zorgvuldig berichten als men het politieke handelen afmeet aan de geldende staatsrechtelijke norm. Dat liet het journaille veelal na.
Fred de Graaf legt zijn voorzitterschap van de Eerste Kamer niet neer omdat hij van mening is dat hij onjuist gehandeld heeft, maar omdat de discussie voortduurde en daarmee zijn „integriteit in het geding” was. Dinsdag heeft hij laten weten dat vooral druk van de Tweede Kamer de doorslag gaf. Een dergelijke inmenging dient de Eerste Kamer zich niet te laten welgevallen. De Grondwet is in artikel 61 volstrekt duidelijk: over de benoeming van een voorzitter gaat elk der beide Kamers zelfstandig.
De Eerste Kamer zou er goed aan doen er bij de voorzitter op aan te dringen op zijn voornemen terug te komen. Indien de senatoren nog vragen hebben over de toepassing van de door De Graaf gehanteerde criteria en over de verhouding daarvan met uitingen over het Tweede Kamerlid Wilders, kan men die desgewenst in een debat met de voorzitter stellen. Indien er daarna geen redenen meer zijn om aan De Graafs (mijns inziens overtuigende) weergave van de zaak te twijfelen, dient men hem te verzoeken aan te blijven.
Zo zou de Eerste Kamer er veel aan doen de zuivere verhoudingen op het Binnenhof te herstellen.
De auteur is historicus.