Surinaamse nazaten van slaven kibbelen over verleden
Nazaten van slaafgemaakten in Suriname koesteren de vrijheid die hun voorouders moesten ontberen. Maar ze slagen er niet in de handen ineen te slaan voor een nationaal slavernijmonument.
Hartje Paramaribo. De Grote Stadskerk geldt als belangrijk symbool voor het slavernijverleden. Op de plaats van deze Mama Kerki –moederkerk– van de Evangelische Broedergemeente (EBG) werd in 1776 de eerste zwarte slaaf gedoopt. Het huidige kerkgebouw verrees er pas enkele jaren later, maar is verbonden met deze gebeurtenis.
De overwegend creoolse kerkgangers zijn zich maar al te zeer bewust van die historische gebeurtenis, zo blijkt na afloop van een kerkdienst. „Natuurlijk”, zegt de 58-jarige Agnes Jozefzoon, „het is een van de redenen waarom ik jaren geleden heb besloten om deze EBG-kerk te bezoeken. Het is een stuk verder van mijn huis in vergelijking met andere kerken, maar hier voel ik mij verbonden met mijn voorouders.”
Voor Jozefzoon is 1 juli een belangrijke dag. „Vooral een dag om me te bezinnen, om extra stil te staan bij de ontberingen die mijn voorouders hebben moeten doorstaan tijdens de slavernij. Maar ook om dankbaar te zijn dat ze die verschrikkingen hebben overwonnen. En dat ik, en al die andere nazaten nu in vrijheid kunnen leven. Aan de andere kant is het ook aannemelijk dat mijn generatiegenoten en ik er niet zouden zijn als er geen slavernij was geweest. Dat is de realiteit: de geschiedenis heeft ons hier gebracht. En zeg nou zelf: het leven in Suriname is zo gek nog niet. Vrijwel nergens ter wereld is er een land waar zo veel verdraagzaamheid bestaat, waar zo veel etnische groepen vreedzaam samen wonen. Dat is eveneens een gevolg van de slavernij, die dus ook iets positiefs heeft gebracht.”
Veel Afro-Surinamers hebben een optimistische kijk op het slavernijverleden: de historie mag absoluut niet worden vergeten. Maar ze vinden ook dat het heden er niet door bepaald mag worden.
Toch denkt niet iedereen er zo over. De slavernij is er volgens menigeen de oorzaak van dat veel nazaten een zeer negatief zelfbeeld hebben. De slaven waren afkomstig uit 26 Afrikaanse stammen. Ze werden na hun komst in Suriname overgeleverd aan een bruut regime van Nederlandse meesters. Ze kenden een leven van gruwelijke straffen en vernederingen. Daardoor werd ieder gevoel van eigenwaarde en zelfrespect de kop ingedrukt. Het zou binnen de Afro-Surinaamse gemeenschap tot op de dag van vandaag nog merkbaar zijn.
Volgens ds. Edgar Loswijk van de EBG is dit een onjuist perspectief. Creolen moeten uit hun slachtofferrol kruipen, vindt hij. „Het negatief naar onszelf wijzen, maakt dat ook anderen ons negatief bejegenen. De creoolse bevolking zegt te vaak: „We zijn een lui volk” of: „We zijn verdeeld.” Dat zijn mythes die we moeten corrigeren, want ze zijn niet waar.”
Ruzie
Toch zal ook ds. Loswijk niet kunnen ontkennen dat er binnen de Afro-Surinaamse gemeenschap in de voormalige Nederlandse kolonie sprake is van enorme verdeeldheid. Tal van verenigingen, stichtingen en clubjes komen op voor de belangen van de nazaten van slaven. Ze slagen er niet in om de handen ineen te slaan. Integendeel: vaak vliegen ze elkaar in de haren, met als gevolg dat de gezamenlijke doelen die worden nagestreefd niet worden bereikt.
Zo willen ze allemaal een nationaal slavernijmonument. Dat had op 1 juli onthuld moeten worden. Maar het gebeurt niet, omdat de creoolse belangenverenigingen al jaren ruziemaken over wie de voortrekkersrol mag vervullen, over waar het moet komen en hoe het eruit moet zien. Het enige waar partijen het over eens zijn, is dat het monument gemaakt moet worden door Erwin de Vries, de Surinaamse kunstenaar van wiens hand ook het slavernijmonument in Amsterdam is.
Bovendien ontbreekt het geld. Hoeveel er precies nodig is, is onduidelijk. Schattingen lopen uiteen van –omgerekend– 300.000 euro tot ruim 1 miljoen euro. President Desi Bouterse benadrukte enkele maanden geleden dat het van groot belang is om op 1 juli een „groot en machtig” monument te onthullen. Maar hij zei er gelijk bij dat zijn regering daar geen cent aan zou bijdragen. Daar moest de bevolking zelf maar voor zorgen. En dus sloegen de verschillende organisaties los van elkaar aan het inzamelen. Door alle verdeeldheid hadden de Surinamers daar weinig vertrouwen in, getuige het feit dat er maar een fractie van het bedrag is binnengehaald.
Dat Nederland een financieel steentje kan bijdragen, ligt niet voor iedereen voor de hand. Rudi Bottse, voorzitter van het zogeheten Broki Collectief, is zelfs faliekant tegen. „Nederland heeft ons onheus behandeld. Waarom zouden we dan willen dat het een bijdrage levert aan een monument dat eigenlijk de slavernij achter ons moet laten?” Andere organisaties zijn het niet met hem eens. En zo duurt de onenigheid voort en blijft een Surinaams slavernijmonument ver weg.
Afro-Surinamers moeten het vooralsnog doen met het bescheiden monument van Kwakoe, dat een slaaf met gebroken ketenen uitbeeldt – symbool voor de verkregen vrijheid. Het staat in het centrum van Paramaribo en valt nauwelijks op in de stadsdrukte. De meeste organisaties vinden dat het een betere plek moet krijgen, maar ze zijn verdeeld over de juiste locatie. Sommigen vinden dat het naar de overzijde van de straat moet verhuizen, op de plaats waar nu het vervallen Ston Oso staat.
Tot 1830 werden hier rechtszaken behandeld tegen slaven die de wet hadden overtreden. De straffen waren doorgaans niet mild. Met groot gemak legden blanke rechters voor een klein vergrijp de doodstraf op. Een gebouw met een beladen achtergrond dus, en vrijwel ineengestort. Omdat Ston Oso toch niet meer te redden valt, zou het tegen de vlakte kunnen om plaats te maken voor het Kwakoebeeld. Anderen spreken daar weer schande van en stellen dat zo een deel van de zwarte geschiedenis wordt uitgewist. Dus blijft Ston Oso voorlopig nog overeind.
Marrons
Terwijl de stadscreolen onderling kibbelen, zijn de marrons –afstammelingen van weggelopen slaven– het roerend met elkaar eens: herdenkingsactiviteiten op 1 juli laten ze onopgemerkt voorbijgaan. De afschaffing van de slavernij leverde immers alleen de huidige stadscreolen de vrijheid op – de marrons hadden die al zelf weten te verkrijgen. Het is dus niet hun feestje.
In Abenaston, een van de 51 marrondorpen aan de Boven-Surinamerivier, denken de bewoners daar ook zo over. „We kijken niet met wrok op de slavernijperiode terug”, zegt Jamens Zandveld, een van de oudere mannen van het EBG-dorp en lid van het kerkbestuur. Hij benadrukt overigens dat de afstammelingen van weggelopen slaven zich liever bosnegers noemen. De term marron, afgeleid van het Spaanse woord voor ”weggelopen vee”, wordt als denigrerend ervaren.
„Wat in het verleden is gebeurd, was fout. Door de slavernij af te schaffen, hebben de Nederlanders dit erkend, dus zand erover. De zwarten en de blanken kunnen nu niet meer zonder elkaar. Daarom krijgt een zwarte als hij bij een blanke komt of andersom, altijd een bordje eten. Mijn zoon is zelfs getrouwd met een blanke. We kunnen elkaar helpen. En als de blanken hier ontwikkeling willen brengen, zijn ze van harte welkom.”
De roep van de stadscreolen om een slavernijmonument begrijpt Zandveld niet. „Waarom moet dit monument in de stad komen, en niet in een van de bosnegerdorpen?” Dat sommige nazaten in Paramaribo herstelbetalingen van Nederland eisen voor het onrecht dat hun voorouders is aangedaan, vindt hij al helemaal onzin. „Maar als Nederland toch wil betalen, ga ik natuurlijk geen nee zeggen. Het geld moet dan niet aan de stadsnegers worden gegeven, maar aan hen die gevochten hebben en de vrijheid hebben afgedwongen. De bosnegers dus – de stadsnegers hebben niets gedaan.”
Agnes Jozefzoon is het niet met Zandveld eens. „Dit is wel een erg simplistische benadering. Niet alle slaven hadden destijds de kans om te vluchten. En sommige marronstammen sloten al een eeuw voordat de slavernij werd afgeschaft vrede met het koloniale bestuur. In ruil voor hun vrijheid vingen ze gevluchte slaven en leverden die uit aan de blanken. Daardoor waren ze net zo schuldig aan de slavernij als de blanke meesters zelf.”
Anderhalve eeuw na de afschaffing van de slavernij koesteren de nazaten de vrijheid die hun voorouders zo hebben moeten ontberen. Maar van een onderlinge eenheid is na al die jaren geen sprake. Jozefzoon denkt echter dat het ooit goed komt. „De slavernij heeft een diepe wond geslagen. Maar alle wonden helen, ook deze. Misschien maakt mijn generatie het niet meer mee, maar de generaties die na ons komen vast en zeker.”
Op 1 juli is het 150 jaar geleden dat de slavernij in Suriname en op de Nederlandse Antillen werd afgeschaft. In een zevendelige serie aandacht voor dit feit. Vandaag deel 1.