Historisch besef
De paus is oud. Speculaties over een opvolger zijn nauwelijks zinvol. Pas de witte rook van het verbranden van stembriefjes in het Vaticaan zorgt straks voor een regen van reacties. Vanuit protestantse optiek valt er een heleboel verkeerds te zeggen van de kerkvorst. Toch heeft hij iets dat momenteel bij menig Europeaan volstrekt lijkt te ontbreken: historisch besef.
Natuurlijk zat er voor mensen in de traditie van Luther en Calvijn -wars van afgoderij- een onsmakelijk luchtje aan zijn oproep in september dat Slowakije met zijn „rijke christelijke traditie” zou moeten bijdragen „aan de vorming van Europa’s nieuwe identiteit.” De geur van wierook. De pauselijke opwekking staat echter in relatie tot eerdere pleidooien voor een verwijzing naar God en christendom in de Europese grondwet. Natuurlijk zal bij zo’n betoog de theocratisch notie -of gaat het over de Petrus-pretentie?- als argument fungeren. Maar er zit zeker ook besef achter betreffende het belang van de geschiedenis.
De paus heet behalve Johannes ook Paulus. Er is een andere Paul die geheel anders filosofeert. Minder van gewicht in mondiale zin. Maar als hoogleraar toch ook niet onbetekenend. Ik bedoel mr. P. B. Cliteur van de juridische faculteit in Leiden. Tijdens het recente congres van het Platform Waarden en Normen te Hardinxveld-Giessendam weersprak de professor dat religie de grondslag zou moeten vormen van moraal. Cliteur typeerde het beroep op de Joods-christelijke wortels van de Nederlandse samenleving als sentimentalisme, zinloos gebabbel. „Het heeft geen zin te mijmeren over christelijke wortels die onze cultuur zou hebben. Daaraan kun je toch geen rechten ontlenen voor de inrichting van het huidige bestel.”
Heeft het historisch besef van Johannes Paulus II soms te maken met pauselijke pretenties zoals die in de geschiedenis naar voren kwamen? Ooit -het is duizelingwekkend lang geleden: in het jaar 1075- verkondigde paus Gregorius VII in zijn ”Dictatus papae” de superioriteit van de kerk boven de staat. Karel de Grote nam bij zijn kroning in 800 de naam aan van „de keizer die het Romeinse Rijk regeert” - wat diende om de nadruk te leggen op de gelijkstelling van het wereldlijk rijk met het „heilige rijk”, de kerk.
De wereldlijke vorst benoemde in die tijd in de praktijk de bisschoppen en abten. Vroomheid speelde daarbij nauwelijks een rol. Politieke en militaire overwegingen bleken voor de keizer of de in zijn gunst regerende koning van veel meer belang. Bisschoppen kregen op deze manier hoge inkomsten, zelfs graafschappen en vorstendommen. Maar Gregorius wilde op z’n minst de kerk bevrijden van seculiere invloed. Al dat gekonkel moest uit zijn, vertelde destijds de kerkvorst uit het Vaticaan. Want kerk en godsdienst leden op die manier aan functieverlies en degradeerden tot koopwaar. Het pauselijk dictaat vormde de inzet van wat in de geschiedenis bekendstaat als de investituurstrijd. Het woord investituur betekent zoveel als: de plechtige bekleding met ambtsgezag of een waardigheid.
Zou er wellicht een ander, ietwat realistischer, aspect aan de orde kunnen zijn bij het pauselijk pleidooi om de christelijke erfenis niet te vergeten? Hij liep in de loop van zijn pontificaat nogal warm voor de rekatholisering van Europa. Denk terug aan zijn bezoek aan Tsjechië in 1995. Daar verklaarde hij de contrareformator Jan Sarkander (1576-1620) zalig. Die was verantwoordelijk voor de rekatholisering van Moldavië. Tal van naslagwerken wisten tot dat moment weinig of niets van Sarkander te vertellen. Voor de paus was hij belangrijk genoeg voor een zaligverklaring. Ook de paus acht rekatholisering hoog.
Het is weinig aannemelijk dat Johannes Paulus met zijn oproep tot historisch besef de kerk opnieuw een overheersende rol wil toeschikken. Het getuigt op z’n minst -voor wie de vorige zin te argeloos is- van weinig werkelijkheidszin om zo te denken. Het is te hopen dat de paus niet een streven najaagt om van Europa, zoals voorheen, een gebied te maken waarin het rooms-katholicisme dominant is. Waarschijnlijk roept de kerkvorst er eenvoudig toe op de christelijke waarden en normen hoog te houden, omdat -zoals zelfs menig agnost niet kan ontkennen- regels en wetten die met de Bijbel te maken hebben, goed en heilzaam zijn voor mensen en volkeren.
De meeste historici uit de Oudheid bekleedden een politieke functie. Zij schonken in hun geschriften vooral aandacht aan politieke en militaire gebeurtenissen. Ik herinner het mij nog hoe de leraar Grieks op de middelbare school over Xenophon sprak -met een lang ”ò” op het eind- die met een leger van Griekse en Perzische soldaten optrok tegen Artaxerxes. En het lezen in ”Ab urbe condita” van Titius Livius leek af en toe nooit op te houden. Herodotus deed het een beetje anders. Hij verwerkte vooral ook etnografische en geografische aspecten. Ter illustratie en om het ontstaan van een oorlog uit te leggen. Later, in de Middeleeuwen, stonden kerkelijke kwesties vooral centraal in de geschiedschrijving. Maar sedert de twintigste eeuw houden mensen zich met een veel breder gebied bezig. Alle aspecten van een samenleving ontvangen aandacht. Tot de geschiedenis van het weer toe.
Toch heeft historisch besef meer in zich dan politiek en oorlog. En zelfs als de enkele verwijzing naar normen en waarden. Het gaat vooral ook om het opmerken van de werkzame aanwezigheid van God. Die is niet altijd herkenbaar. Toch is er sprake van de historisch handelende, eisende, reddende Almachtige. En al valt Zijn vinger door het duister van ons verstand dan niet direct te ontdekken. De wetenschap dat Hij alle dingen regeert, biedt de ware gelovige rust.
Cliteur heeft een conservatieve inslag. Maar een agnost -zoals hij- gaat anders met normen en waarden om dan een christen. Historisch besef dat de levende God regeert, brengt een mens ertoe zich aan Zijn wetten en regels te willen houden. Wie trouwens in de huidige cultuur het belang van de historie bagatelliseert, komt bijkans tot ontkenning van zichzelf. Christelijk geloof zonder historisch besef is die naam niet waard. Omdat het Gods grote daden vergeet.