Kerk in Europa is erg afgeslankt, maar blijft positief
De kerk in Europa is een zeer kleine minderheid geworden. Tijdens een bijeenkomst van Europese predikanten blijkt dat velen te kampen hebben met lege kerken. Deelnemers reageren vaak berustend maar blijven toch positief.
Het verband van predikantenverenigingen in Europa KEP (Konferenz Europäischer Pfarrvereine und Pfarrervertretungen) vergadert tot en met woensdag in Elspeet. Zaterdag begon daar de driejaarlijkse predikantenconferentie. Zo’n 37 deelnemers uit 15 landen, veelal bestuursleden van de predikantenverenigingen, denken na over het thema ”Pastors in the Global Church in Europe”.
Voor de hoofdlezing maandag had men dr. Olav Fykse Tveit, secretaris van de Wereldraad van Kerken, uitgenodigd. De kerk is lokaal en wereldwijd tegelijk, maar vooral lokaal, legt hij uit. Een ongebruikelijke uitlating van iemand die hoogste bestuurslid is van een wereldwijde oecumenische gemeenschap van kerken. De befaamde uitdrukking van George Whitefield dat „de hele wereld zijn parochie” is, zou hij niet voor zijn rekening nemen. „De invloed van de kerk op de cultuur gaat van de plaatselijke gemeenschap uit. Dat neemt niet weg dat er aandacht nodig is voor de wereldwijde problematiek van de kerk. En de huidige tegenstelling wereldwijd is niet luthers contra calvinistisch, maar christen contra niet-christen.”
De KEP werd begin jaren tachtig opgericht om hulp te bieden aan Oost-Europese christenen onder het communisme. Na de val van de Muur heeft hij de functie van een netwerk gekregen, legt ds. Rinze Marten Witteveen, protestants predikant te Haarlem en voorzitter van de KEP, uit. De KEP is gelieerd aan de Bond van Nederlandse Predikanten. Dit laatste betekent dat er ook aandacht geschonken wordt aan de praktische positie van de predikant.
Er blijft verschil in problematiek in West- en Oost-Europa. „In Oost-Europa wilde men wel ónze zorgen hebben, zo slecht zijn vaak hun omstandigheden”, zegt ds. Witteveen. „Ook is er verschil in kerkvisie. De kerken in Oost-Europa zijn vanouds op een Byzantijnse wijze hiërarchisch geregeerd, wat haaks staat op de democratische kerkregering in het Westen. Het laat in ieder geval zien hoe belangrijk het is om predikantenverenigingen te hebben.”
Veel Europese predikanten kampen met een teruglopend aantal leden. Ds. Geza Sogor uit het Roemeense Kanyad dient een Hongaars-gereformeerde gemeente van 230 leden, van wie er zo’n 26 de diensten bezoeken. „De Roemenen zijn niet voorbereid geweest op de vrijheid die een plotselinge golf van secularisatie bracht, vooral door internet en televisie. De kerk was het niet gewend om naar buiten te treden, omdat ze haar geloof altijd binnen de muren moest praktiseren.”
Het dagelijkse leven in Roemenië is er niet beter op geworden. „Zo’n 40 procent van de Roemenen heeft een nostalgisch verlangen naar de tijd van het communisme. De Roemenen hadden toen geen vrijheid, maar wel zekerheid. Ze wisten dat hun baan en hun bonnetjes voor vlees en brood over twintig jaar nog dezelfde zou zijn. Nu heeft de vrijemarkteconomie grote gaten geslagen in de samenleving.”
In de kerk heerst volgens ds. Sogor nog steeds schroom om je eigen mening te geven. „Op synodale vergaderingen vragen soms maar 4 van de 120 aanwezigen het woord. Er is dringende behoefte aan toerusting, maar de commissie die namens onze kerk catechetisch materiaal verzorgt, is in de afgelopen zes jaar slechts één keer bij elkaar gekomen.”
De Scandinavische landen kennen meer kerkleden dan Oost-Europese landen, maar die zijn er voor een overgroot deel slechts op papier. Ds. Petri Rask, predikant in het Finse Joensuu, dient een gemeente van 12.000 leden van wie er slechts 100 in de kerk komen. Het geringe bezoek heeft volgens hem een historische oorsprong. „In Finland waren de afstanden te groot om een dienst te bezoeken.” De lutherse kerk in Finland is een nationale kerk, geen staatskerk, zoals in Denemarken. „Mensen komen naar ons toe wanneer ze ons nodig hebben”, zo verwijst hij naar gebeurtenissen zoals doop, confirmatie en begrafenis.
Zijn Finse collega Marja Laaksamo uit Helsinki beaamt dat. Driekwart van de Finnen laat zijn kinderen dopen omdat ze daarmee lid van de kerk worden. En hoe meer leden een gemeente kent, hoe meer overheidssteun ze krijgt. Zelfs in Noorwegen, waar de kerk sinds vorig jaar geen staatskerk meer is, betaalt de overheid nog voor 100 procent de kosten van predikanten, legt haar Noorse collega Kyrre Kolvik uit.
Ds. Gregor Schwimbersky, luthers predikant in Wenen, heeft 2500 leden in zijn bestand, maar doorgaans komen er slechts 40 à 50 in de diensten. „De mensen hebben in het algemeen de kerk nodig als ze begraven willen worden”, zegt hij wat gekscherend.
Is zo’n klein getal niet moedbenemend? Ds. Schwimbersky wil vooral het positieve zien. „Neem bijvoorbeeld doop en huwelijk. Ik vind het hoopvol als ouders hun kind willen laten dopen. Je kunt wel zeggen: het is iets formeels, maar toch willen ouders met deze plechtigheid hun kinderen een zegen meegeven. Of neem het huwelijk. Oostenrijkers kunnen uitstekend een huwelijksfeest zonder de kerk houden, maar als ze daarvoor toch een predikant nodig hebben, ben ik blij dat ze daarin een meerwaarde vinden.”
Of hij het niet jammer vindt dat jongeren geen diensten bezoeken? „Natuurlijk”, zegt hij, „maar ik kan toch niet zeggen: Kom naar de diensten want die zijn voor jullie zo aantrekkelijk? Jongeren kunnen onmogelijk nog een uur stilzitten en naar een preek van twintig minuten luisteren. Mensen hebben tegenwoordig steeds meer moeite om lange teksten te lezen, het moet allemaal korter en met meer beelden. Het is niet de taak van de kerk om de traditionele liturgie en de taal van de verkondiging aan te passen aan moderne behoeften, al moeten we wel proberen zo dicht mogelijk bij de mensen te komen.”
Een ronduit slecht kerkbezoek kent Duitsland. Andreas Kahnt uit Westerstede zegt dat gemiddeld 1 procent van leden van de Evangelische Kirche in Deutschland (EKD) de eredienst bezoekt. „Dat is het landelijk percentage, regionaal ligt dat soms rond de 10 procent. Vroeger was er verplichte kerkgang, nu hebben de meeste Duitsers slechts een culturele band met de kerk.”
Er zijn gemeenten waar nog slechts drie of vier kerkgangers komen. Ds. Kahnt: „Als er een dak vernieuwd moet worden dat duizenden euro’s kost, zegt de leiding dat dit niet verantwoord is en dat het gebouw gesloten moet worden. Maar dan is 90 procent van de ingeschreven kerkleden ineens fel tegen. De kerk moet behouden worden, ook al gaat men er niet naartoe.”
De waldenzer predikant Winfrid Pfannkuche uit Grottaglie (Italië) is lid van een kleine, open en tolerante kerk, zegt hij met enige trots. Veel aanwas is er van Nigerianen en Ghanezen, die voor levendige diensten zorgen. De waldenzen hebben een rijke historie achter de rug, maar ook met veel vervolging. „Ik denk dat de zware tijden toch de beste zijn voor de kerk”, constateert hij.