Onboetvaardig
Mattheüs 12:31
„Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden; maar de lastering tegen de Geest zal de mensen niet vergeven worden.”
Een onboetvaardige gezindheid gaat in tegen deze onbaatzuchtige gave van God, tegen Zijn genade. Die onboetvaardigheid is de lastering tegen de Geest die niet vergeven zal worden, niet in deze tijd en niet in de komende. Wij worden met de Heilige Geest gedoopt, en zo worden al onze zonden vergeven. Als we de Heilige Geest zo op een afschuwelijke, goddeloze manier weerspreken, of het nu in gedachten is of hardop, dan stapelen we voor onszelf met ons hart van steen en onze onboetvaardige gezindheid een kapitaal van toorn op tegen de dag van toorn. Terwijl Gods barmhartigheid ons tot inkeer wil brengen.
Tegen deze onboetvaardigheid gingen zowel de heraut als de Rechter tekeer. „Kom tot inkeer, want het Rijk der hemelen is ophanden”, zeiden ze. Om de onboetvaardigheid te keren haalde de Heere uit, toen Hij begon met de verkondiging van Zijn Evangelie. Om de onboetvaardigheid te keren, moest het Evangelie verkondigd worden over de hele wereld. Dat had Hij namelijk voorzegd nadat Hij uit de doden was verrezen. Hij zei toen tegen Zijn leerlingen dat de Christus moest lijden, dat Hij op de derde dag uit de doden moest opstaan en dat in Zijn Naam de bekering tot vergeving van zonden moest worden verkondigd aan alle volken, te beginnen in Jeruzalem.
Deze vorm van onboetvaardigheid krijgt onder geen enkele voorwaarde vergeving, niet in deze tijd en niet in de komende. Want in deze tijd kan alleen boetvaardigheid vergeving tot stand brengen, en die blijft in de toekomst gelden.
Aurelius Augustinus, bisschop te Hippo (”Preken over teksten uit het evangelie volgens Mattheüs”, 417)