Lenen of niet?
Studenten moeten voortaan meer gaan lenen om hun studie te bekostigen. Dat is de richting die staatssecretaris Nijs van Onderwijs uit wil.In haar liberale achterban ziet men dat wel zitten. Veel jongens en meisjes daar hebben een rijke pa die maandelijks bijspringt, zodat ze niet al te veel hoeven te lenen. Ook leeft in liberale kring sterk de gedachte dat studeren investeren is in je eigen toekomst.
Binnen de commissie-Vermeend, die zich bezighield met het studiefinancieringsstelsel, lagen de verhoudingen duidelijk anders. Wel wil de commissie toe naar een uitbreiding van de leenmogelijkheden. Die zijn nu beperkt, met als gevolg dat studenten allerlei tijdrovende bijbaantjes hebben. Dat gaat ten koste van hun studieprestaties.
Nu is de afgelopen jaren wel gebleken dat veel studenten een huiver hebben om forse bedragen te lenen voor hun studie. Men vreest bij zijn afstuderen een grote studieschuld te hebben opgebouwd. Of erger: bij een mislukte studie ook nog opgezadeld te worden met een aanzienlijke studieschuld.
Nu kan de terugbetalingsplicht gekoppeld wordt aan het inkomen dat men na zijn afstuderen verdient. Wie door een mislukte studie of vanwege andere oorzaken een laag inkomen heeft, hoeft zich dan weinig zorgen te maken over zijn studieschuld.
Maar wie draait op voor de nooit afgeloste studieschulden? Zijn dat de succesvolle afgestudeerden, dan wordt het hele leenstelsel voor hen onaantrekkelijk. Ze betalen dan immers ook voor de studie van een ander. Staat de overheid garant voor de nooit afgeloste studieleningen, dan neemt zij daarmee een verplichting op zich waarvan de omvang moeilijk in te schatten is.
De commissie-Vermeend ziet de overheid als de aangewezen instantie om het risico te dragen van de nooit afbetaalde studieleningen. Gaan we op die lijn door, dan heeft de overheid er ook belang bij om niet al te royaal te zijn met het verstrekken van studieleningen. Maar studiebeurzen verstrekken in de vorm van een gift is altijd nog onvoordeliger.
Was studeren vroeger een zaak van een kleine elite die meestal afkomstig was uit welvarende milieus, thans is er een massale toestroom naar universiteiten en hbo-opleidingen. Daar heeft de maatschappij ook groot belang bij. Kennis is de belangrijkste grondstof voor onze economie.
Daarnaast leeft de gedachte van de gelijke kansen die jongeren zouden moeten hebben. Uiteraard zijn mensen niet gelijk en kunnen we hun ook geen volstrekt gelijke kansen bieden. Daarvoor is het gezinsmilieu waarin een kind opgroeit te zeer bepalend voor de persoonlijkheid die hij of zij zal worden.
Maar een systeem van studiefinanciering kan wel in belangrijke mate bijdragen aan het verminderen van ongelijke kansen. Met name wanneer die studiefinanciering voor een groot deel gebaseerd is op uitkeringen die men bij voldoende studieprestaties niet met rente hoeft terug te betalen.
Dat blijft voor de toekomst wel degelijk van belang. Een laagdrempelige vorm van studiefinanciering draagt er ook toe bij om begaafde allochtone jongeren in de collegebank te krijgen. Onmiskenbaar bevordert dat hun maatschappelijke integratie.