Kerkplanting populair in 19e eeuw
KAMPEN. Kerkplanting lijkt een nieuw fenomeen. Maar ook in de hoogtijdagen van de volkskerk in de negentiende eeuw waren kerkplantingen, toen evangelisaties genoemd, een beproefd middel.
Dat blijkt uit een themanummer van het Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800 (DNK) over de godsdienstonderwijzer, dat gisteren op een symposium in Kampen werd gepresenteerd. Volgens de redactie is de godsdienstonderwijzer een onderbelichte beroepsgroep die tussen 1800 en halverwege de twintigste eeuw een niet te onderschatten rol speelde in de Nederlandse samenleving. Zo waren het vooral godsdienstonderwijzers die de kerkelijke voorposten bemanden. Ver van een gevestigde kerkelijke gemeente legden zij met een evangelisatie de kiem voor een nieuwe gemeente.
De godsdienstonderwijzer verrichtte daar, bevestigd door een predikant, alle domineeswerkzaamheden. Hij preekte, gaf catechisatie, deed huisbezoek, leidde de zondagsschool en was zelfs maatschappelijk werker. Het enige wat hij niet mocht was het bedienen van de sacramenten doop en avondmaal.
De parallellen met de kerkelijk werker binnen de Protestantse Kerk in Nederland liggen voor de hand. Ook deze functioneerde als een predikant die geen sacramenten mocht bedienen. Pas na jarenlange discussies gaf de generale synode twee jaar geleden de kerkelijk werker het ambt van ouderling, zodat deze –als hij aan de vereiste voorwaarden voldoet– onder toezicht mag handelen als een predikant.
Voor de succesvolle godsdienstonderwijzer die een evangelisatie wist op te bouwen tot een zelfstandige gemeente, bestond er ook lange tijd geen oplossing. Gevolg was dat deze in dat geval werkloos werd, stelt emeritus hoogleraar prof. dr. C. Houtman in zijn bijdrage over de protestantse godsdienstonderwijzer. Volgens het algemeen reglement uit 1816 van de Nederlandse Hervormde Kerk moest een gemeente, anders dan bij een evangelisatie, een volledig bevoegde predikant hebben. Het probleem werd in 1924 opgelost door invoering van de categorie vrije gemeenten.
De godsdienstonderwijzer was vaak een ”selfmade” theoloog, afkomstig uit de lagere klassen van de maatschappij. Het beroep betekende voor velen een hogere sociale status.
De godsdienstonderwijzer in het openbaar onderwijs was vooral een hervormde aangelegenheid. Anders dan de in de negentiende eeuw afgescheiden kerkgenootschappen maakte de Hervormde Kerk zich vooral sterk voor een openbare school met door de kerk aangeboden godsdienstles. En in die visie had de godsdienstonderwijzer een belangrijke rol.