Zwartsparen
Juristen spreken nog weleens over Amerikaanse toestanden wanneer rechtszaken extreme vormen aannemen. Peter Wattel legt in het meinummer van het Nederlands Juristenblad (2013/21) echter fijntjes een link met Europese toestanden. Hij signaleert dat de crisis de jacht op belastingontduikers heeft verhevigd en dat landen hun bankgeheim loslaten. Veel keus hebben deze landen niet. Door de Amerikaanse wet kunnen niet-Amerikaanse banken geen zaken meer doen in de VS als zij de rekeninggegevens van ingezetenen niet doorgeven aan de autoriteiten. Binnen de EU geldt echter dat, wanneer een staat jegens een derde land meer fiscale gegevens verstrekt dan jegens zijn EU-medeleden, hij diezelfde medewerking aan de lidstaten moet geven.
In dit verband bespreekt de auteur een collectieve rechtszaak die zwartsparende rekeninghouders aanspanden tegen een bank die gegevens aan de autoriteiten had verstrekt. Zij eisten dat de bank de opgelegde fiscale boetes zou vergoeden. Het hof waar de zaak speelde, vond deze aanklacht eigenaardig: de klagers zijn belastingfraudeurs en dan is het op zijn minst bijzonder dat zij proberen de hun opgelegde boetes te laten voldoen uit de bron van het inkomen dat zij verborgen hadden gehouden.
Het hof trekt een parallel met een stokoud precedent uit 1893, waarbij twee struikrovers elkaar in rechte begaven voor de verdeling van de buit. Fijntjes merkt het hof op dat de rechter in deze zaak weigerde de claim te beoordelen en beide partijen werden opgehangen.
Tot slot maakt het hof korte metten met de eis: al zou de bank steken hebben laten vallen door de rekeninghouders niet te informeren over de deal met de autoriteiten – wat dan nog? De auteur geeft aan dat dit soort toestanden evengoed Europees wordt, nu falende bestuurders hun toezichthouders gaan verwijten dat deze hen niet van wanbestuur hebben afgehouden; in Frankrijk loopt al zo’n zaak.
Wie zwijgt die blijft? In ArbeidsRecht nr. 5 gaat mr. dr. R. F. Kötter in op het verzwijgen van een strafrechtelijk verleden door een sollicitant. Deze loopt hier doorgaans niet mee te koop, zeker niet in de huidige economische crisis. Toch moet de sollicitant onder omstandigheden wel spreken over zijn strafrechtelijk verleden, oordeelde de kantonrechter in Enschede in januari. Een arts had bij zijn sollicitatie bij een zorginstelling verzwegen dat hij tot vijftien jaar cel was veroordeeld voor een moordaanslag op zijn ex-echtgenote. De kantonrechter is van mening dat de arts dit niet hoefde te vertellen bij zijn sollicitatie. Het delict speelde zich af in de relationele sfeer; gevaar voor herhaling speelde zodoende niet. Zijn verleden was kortom, aldus de kantonrechter, niet relevant voor een goede uitoefening van zijn werkzaamheden. Dit criterium lijkt bepalend te zijn voor de vraag wanneer een sollicitant gehouden is om zijn verleden te openbaren. Zodra er een functionele doorwerking is, ontstaat een plicht tot spreken.
Eveneens in de strafrechtsfeer bevindt zich de opinie van strafpleiter R. Malewicz in Advocatenblad nr. 4. Hij gaat in op het wetsvoorstel om definitief vrijgesproken verdachten toch opnieuw te kunnen berechten. De wet werd met de kleinst mogelijke meerderheid van één stem verschil aangenomen door de Eerste Kamer. Op grond van de nieuwe wet kan de Hoge Raad een onherroepelijke vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging herzien. Het kan gaan om nieuw bewijs, een bekentenis van de verdachte of medeverdachte of de vaststelling dat vrijspraak op vals bewijs is gebaseerd. Het delict mag niet zijn verjaard en het moet verder gaan om misdrijven met dodelijke afloop waarop een levenslange gevangenisstraf is gesteld of om doodslag en gewelds- en zedendelicten waarbij een dode valt te betreuren. De auteur citeert een aantal deskundigen die praktische en principiële vraagtekens bij deze wet hebben. Zo vindt hoogleraar Paul Mevis het criterium om tot herziening te komen erg onduidelijk en vindt Geert-Jan Knoops het in strijd met de rechtszekerheid en een breuk met onze strafrechtelijke traditie. De auteur, R. Malewicz, is het met deze kritiek eens. Het loslaten van een zeer zwaarwegend rechtsstatelijk principe weegt niet op tegen de berechting van „schuldige vrijgelatenen.”
Tot slot is het weer eens verfrissend om te lezen (NJB 2013/21) dat de koepel van sportbonden zijn leden heeft opgeroepen om de tuchtrechtelijke uitspraken, waarin naam, adres en woonplaats van de veroordeelde sporters geregeld worden genoemd, te anonimiseren. Dit is tegen de trend in die zichtbaar is bij artsen en advocaten, waar ”naming and shaming” hoogtij viert. De bond wijst erop dat ook een omschrijving als „aanvoerder van het eerste team van Blauw-Wit uit A.” al valt onder persoonsgegevens die er wettelijk gezien niet in mogen staan. Tuchtrecht is geen strafrecht en zolang strafrechtelijk verdachten nog steeds met alleen het initiaal van hun achternaam worden aangeduid, verdienen de over het algemeen hardwerkende professionals uit diverse beroepsgroepen minstens dezelfde discrete behandeling.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten. Reageren? focus@refdag.nl