Ouweneels geloofsleer sluitstuk in een lange rij
HEERENVEEN. De evangelisch-dogmatische reeks van Ouweneel is een sluitstuk in een lange rij van verschillende dogmatieken die in de loop van de 20e en 21e eeuw zijn verschenen.
Na de vierdelige ”Gereformeerde Dogmatiek” (1906-1911) van H. Bavinck en de gelijknamige tweedelige uitgave van ds. G. H. Kersten (1947) is het een tijd rustig gebleven. Naast verschillende dogmatische deelstudies, zoals de uitvoerige reeks ”Dogmatische studiën” (1949-1972) van G. C. Berkouwer, zijn er weinig theologen in Nederland die zich gewaagd hebben aan een complete dogmatiek. Het ”Christelijk geloof” van H. Berkhof (1973) ontmoette veel kritiek in orthodox Nederland.
B. Wentsel publiceerde voor het eerst na Bavinck zijn uitvoerige ”Dogmatiek” in zeven banden (1981-1998), in 2006 samengevat in een even kloeke tweedelige ”Hij-Is-Er-Bij. Handboek bijbelse geloofsleer”. Tussentijds verscheen van W. H. Velema en J. van Genderen de ”Beknopte gereformeerde dogmatiek” (1992). G. van den Brink en C. van der Kooi publiceerden in 2012 hun ”Christelijke dogmatiek”.
In zijn laatste deel, ”De glorie van God. Ontwerp van een godsleer en van een theologische vakfilosofie” (uitg. Menema, Heerenveen, 634 blz.), behandelt Ouweneel de leer van het wezen en de eigenschappen van God en theologie als wetenschap. Theologie kan men volgens Ouweneel niet beschrijven zonder de wijsgerige voorvragen. Hij legt uit dat ”evangelisch” als typering van zijn dogmatiek de betekenis heeft van rechtzinnig in de geest van de antieke credo’s, de noodzaak van persoonlijke bekering en geloofsovergave en een vrijkerkelijke gemeentevisie.