Dr. Plaisier (PKN) schrijft boek over geloofsgestalten: lente, zomer, herfst, winter
Lente, zomer, herfst, winter. Voor zijn nieuwste boek ”Overvloed en overgave. Een caleidoscopisch geloofsboek” heeft dr. A. J. Plaisier zich onder meer laten inspireren door de jaargetijden. Een voorpublicatie, samengesteld op basis van een aantal citaten uit zijn boek dat vrijdagmiddag wordt gepresenteerd.
De vier jaargetijden staan in het boek van de scriba van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) symbool voor vier geloofsgestalten. Deze metafoor hielp dr. Plaisier naar eigen zeggen „om in dialoog te gaan met de vormen van geloof zoals ze in onze kerkelijke en culture context voorkomen. Elk jaargetijde heeft zijn schoonheid, en dat geldt ook voor elk van de ermee vergeleken geloofsgestalten. Overigens bedoel ik met deze onderscheiding in vier jaargetijden niet dat gelovigen helemaal vast te leggen zijn op een van deze gestalten. Het gaat om typen die zo nooit helemaal in de werkelijkheid voorkomen.”
Dr. Plaisier, die dit boek schreef om mede invulling te geven aan zijn tweede ambtsperiode als scriba van de Protestantse Kerk in Nederland, gebruikt niet alleen de metafoor van de jaargetijden. Hij begint met vier literaire genres: epiek, lyriek, dramatiek en didactiek. „Ik kies deze vormen van literatuur als insteek om iets duidelijk te maken over de openbaring van God”, schrijft de scriba. „Zonder openbaring is God een gesloten boek. Ik geloof dat God zich wel openbaart en dat Hij dat vooral doet door taal.”
Drama in vijf bedrijven
Aan de hand van de eerste drie vertelvormen (epiek, lyriek en dramatiek) passeren Gods heden, verleden en toekomst met de mens. Volgens de dramatiek deelt dr. Plaisier de openbaring van God op in vijf bedrijven. Het eerste bedrijf gaat over de schepping, het tweede over de roeping van Abraham, het derde over de menswording van Christus, het vierde over de uitstorting van en het werk door de Heilige Geest. Het vijfde bedrijf is „de apotheose.”
Het vierde bedrijf duurt lang, aldus de schrijver. „Te lang? Het wordt een zootje op het toneel. De kerk, bruid van het verbond, is een hoer geworden. De verlossing is niet gekomen en de verschrikkingen in de wereld duren voort. De aanvechting kan je bekruipen dat de geschiedenis helemaal geen dramastuk is in vijf bedrijven. Juist bij de beste spelers dringt de vraag zich op waarin ze nu eigenlijk spelen. Er is de verleiding om maar gewoon je eigen spel te spelen, alleen of met anderen.”
„Inderdaad, het vierde bedrijf duurt al twintig eeuwen”, vervolgt de scriba. „Maar had het dan minder lang gemoeten? Er gebeuren vreselijke dingen die niemand wil en niemand had verwacht. Maar moet om die reden het stuk worden afgeschreven? Wat dan te denken van al die spelers die zich hebben ingezet? Wat is er niet gespeeld, met overgave, met passie, met gratie, zwaar en slepend, maar ook dansend en bijna zwevend. Ploeterend in de modder en licht als een bij in de zomer. Wat te denken van God zelf die in het stuk heeft geïnvesteerd? Van de Geest die zucht met een schepping die in barensnood is en blijft zuchten? Het stuk gaat door, er is nog ruimte voor nieuwe spelers. En elke keer wordt er met verwachting naar die nieuwe spelers uitgekeken, hier en in andere delen van de wereld.”
Overlevering
De vierde vertelvorm die dr. Plaisier behandelt –didactiek– is een speciale. Deze is namelijk niet „zuiver literair.” Maar missen kunnen we de didactiek niet, schrijft dr. Plaisier. „Zonder didactiek houdt het christelijk geloof geen stand. De leer en de overlevering van de leer zijn onmisbaar. Het credo, het Onzevader en de tien geboden horen van vroege tijden af tot het standaardpakket van de overlevering en zijn op hun beurt weer van uitleg voorzien.”
God Zelf maakt gebruik van onderwijs, van didactiek, schrijft dr. Plaisier. Het is „een hoge menselijke vorm”, die minder aanspreekt in „een cultuur die oververzadigd is van weten. (…) In jongere culturen komen we veel meer kennisdrift tegen. In de jonge christenheid die opkomt in continenten als Afrika en Azië is er sterke behoefte om te weten van God en zijn weg met de mensen, van de kerk en van het christelijk leven. Een van kennis oververzadigde cultuur weet niet meer van de fascinatie van het weten. En waar die fascinatie er nog is, richt deze zich vaak op een specialisme. God als voorwerp van kennen is weggevallen, alsof ons verstand voor alles geschikt is behalve voor God. Natuurlijk is God niet met het verstand te vatten, maar daarmee kunnen we ons nog wel een begrip van Hem vormen. Wanneer dit begrip helemaal geschrapt wordt, is het gevolg vaak dat God een verbleekte schim wordt.”
Seizoenstypen
Terug naar de eerder genoemde seizoenstypen. In het tweede deel van zijn boek schrijft dr. Plaisier over vier gestalten in het geloof. „Geloof krijgt gestalte. Het is goed om dat expliciet uit te spreken. Geloof incarneert, wordt vlees en bloed in mensenlevens.”
De lentetijd van het geloof is de tijd van de liefde, aldus de auteur. „Sluimerend en groeiend onder de huid van de winter breekt de lente soms in één dag naar buiten.” Vaak zitten de lentegelovigen in het evangelische spectrum. „Maar er zijn ook andere lentegestalten. Ze kunnen verpakt zijn in een gestileerd leven – maar zijn daar dan ook werkelijk, hoe verborgen ook. Ze kunnen misschien psalmen zingen en niet zoveel hebben met het evangelische lied. Ze kunnen een redelijk strak geloofspak dragen, maar toch raad je het brandend hart en de levende hoop.”
Een lentegelovige kan echter ook wettische karaktertrekken vertonen: „Lentegelovigen willen soms hun enthousiasme opleggen aan anderen. Ze kunnen hun ervaring van God en hun eerste liefde anderen voorschrijven. Dan sluipt er al snel een eigengereide trek in. Ze kunnen stekelig doen ten opzichte van gelovigen die de diepte in willen of die ook willen denken. Die kritische vragen stellen. Die niet zoveel te vertellen hebben als naar hun ervaring wordt gevraagd.” Maar: „Alleenrecht heeft deze gestalte niet. Alleen God heeft werkelijk alleenrecht, en die laat zich niet verstaan in slechts één gestalte. Een lentegestalte die gaat drammen, verliest nu juist veel van de charme van de lente.”
Inwijding
De zomer is de tot volle ontplooiing gekomen lente, zo gaat het verder. De zomer is de tijd van inwijding, van thuis raken in de dingen van God. Maar er zijn ook regenachtige zomers. „Wie kent niet de spijt dat de zomer voorbij is gegaan zonder dat het echt zomer is geweest? Toch bewijst ook deze ervaring dat het ideaalbeeld bestaat, en gelukkig breekt het ideaal steeds weer door, al is het maar in één zomerse week.”
In de zomergestalte van het geloof „voegt het hoofd zich naar het hart. „Het geloof zoekt inzicht”, zo luidt een klassiek adagium van de theologie.” De zomer is de tijd van de vaste spijze. „Het is beschamend wanneer mensen al jaren christen zijn, maar nog niet veel verder op de weg van de kennis zijn gekomen dan toen ze kind waren. Onbenulligheid is geen christelijke deugd. Er mag verwacht worden dat er zich bij gelovigen op den duur een onderscheidingsvermogen ontwikkelt, al is het maar alleen om niet met elke wind mee te waaien, ook in de kerk.”
Zomergestalten „weerspiegelen iets van God die zijn zon doet opgaan over goeden en kwaden.” Echter, „niet iedereen is zo’n zomergast. Het gaat er ook niet om ze als de modelkinderen van God te zien. Er zijn ook anderen die misschien minder geluk hebben, meer te maken hebben met verborgen verleidingen, met de tegenwind van het lot en daardoor wat scheef zijn gaan lopen.”
Ook in de kunst ziet dr. Plaisier vormen die de zomergestalte hebben. De muziek van Bach en de schilderwerken van Rembrandt bijvoorbeeld. Maar bij dit alles moet gezegd worden: „De grote zomer komt nog.”
Herfsttij
De herfst is de tijd van de oogst, ook in het geloofsleven, wat dr. Plaisier betreft. Deze gestalte past het beste bij „het herfsttij van ons leven. De ouderdom is niet alleen verlies. Er is ook rijping van wat een leven lang is meegegaan. De scherpe kanten zijn eraf, er is een mildheid over de ziel gekomen. De oudere mens, cultureel al afgeschreven, mag uitdelen uit de voorraadschuur van zijn ervaring. Grote kans dat juist de jongere mensen er ontvankelijk voor zijn.”
Als het herfst is, is de zomer voorbij. „Ik denk dat dit een realiteit in gelovend Nederland is die serieus genomen moet worden. We hebben niet zoveel vet meer op de botten. De tijd voor complete geloofsleren lijkt voorbij, ook al worden er gelukkig nog dappere en tegendraadse pogingen in deze richting ondernomen. En een christelijk leven dat scherp gedefinieerd werd, tot in „gewaad, gepraat en gelaat”, behoort tot het verleden. Het nu nog weer tot leven willen roepen, maakt van het geloof een antiquiteit.”
In de bloeitijd van de kerk in Nederland was het rijtje kerk-school-gezin „harmonisch”, aldus dr. Plaisier. „Intussen is dat anders. Het kerkelijk leven is afgekalfd, het instituut heeft een slechte naam, gemeenten vergrijzen, kerkgebouwen worden afgestoten, en het aantal bezoekers van kerkdiensten is gekelderd.”
Hoe valt deze ontwikkeling te duiden? „Verlies kan leiden tot het begin van het einde. Dat gebeurt overal waar het christelijk geloof zijn identiteit verliest.” Maar: „er zijn ook andere vormen van verlies. De vorm van ”je verlies nemen”. Dat kan met een besef dat er niet alleen van verlies sprake is. (…) Veel kun je kwijtraken, maar juist dan kun je meer en zuiverder gericht worden op God.”
Het geloof is met het verdwijnen van de christelijke cultuur volgens de scriba niet verdwenen, want „Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid.”
Guurder dan de herfst lijkt het niet te kunnen worden, maar dan breekt de winter aan. Het is de tijd waarin „de velden leeg zijn, de bomen zich als kale skeletten tegen de lucht aftekenen, de regens vallen op de harde grond, zonder een belofte van vrucht en vruchtbaarheid.”
Sneeuw en ijs kenmerken de winter. „Er is een winter van de dood. Dat is geen geloofsgestalte meer, maar het einde ervan. Geloof kan afsterven. Misschien omdat het innerlijk vermolmd is. Misschien door een schokkende ervaring waardoor het geloof totaal is ondermijnd. (…) De lijkkist van het geloof wordt bijgezet in het graf van het verleden, er is geen opluchting, er is een stille rouw.”
In dit verband haalt dr. Plaisier de filosoof Nietzsche aan, die de gestalte van een wintergast opriep die verkondigde dat God gestorven was. Elke gelovige kan in de winter van het geloof –het gemis van God– terechtkomen, schrijft de auteur. „De winter is niet alleen het einde van het geloof.” Er zijn echter momenten dat de winter dichter bij staat dan „de al te bonte, blije bloemen van christenen die het altijd maar hebben, weten en voelen.”
Anderzijds is er soms „het strenge weer van een kerkelijke cultuur” waardoor zielen bevriezen. „Een toegespitste en op den duur overtrokken aandacht voor de invloeden van de Geest in het hart van de mens heeft op een wonderlijke wijze de mensen in de kou gezet.” Bevroren zielen kunnen echter ontdooien, stelt dr. Plaisier. „De liefde van de Heer kan wonderen verrichten.” Met grote gevolgen: „Als hier de zon begint te schijnen en de bloemen zich vertonen, gebeurt dat niet zelden met een bonte pracht.”
Overvloed en overgave
In ”Overvloed en overgave. Een caleidoscopisch geloofsboek” schrijft dr. A. J. Plaisier over de openbaring van God vanuit vier literaire genres: epiek, lyriek, dramatiek en didactiek. Vervolgens schildert de scriba van de Protestantse Kerk het geloof aan de hand van de vier jaargetijden. Ten slotte richt hij de blik op de geloofsgemeenschap –de kerk– vanuit vier alternatieve gezichtspunten.
Dr. Plaisier: „Ik heb in dit boek buiten de lijntjes van een zuiver theologisch geschrift geschreven. Het is een kruising tussen een theologisch betoog, een preek, een meditatie, een pastoraal gesprek en (soms) een filosofisch essay.”
”Overvloed en overgave. Een caleidoscopisch geloofsboek”, Arjan Plaisier; uitg. Boekencentrum, 2013; ISBN 978 90 239 26 788; 196 blz.; € 16,90.