Commentaar: Gruweldaden in Syrië leren hoe wij onze oorlog moeten herdenken
Ik heb dit nog nooit eerder gezien, zelfs niet in Bosnië. Met deze woorden introduceerde Carla del Ponte deze week een nieuw rapport over de gruwelen die in Syrië worden gepleegd door voor- en tegenstanders van het bewind. Del Ponte –ze was hoofdaanklager bij het Joegoslaviëtribunaal en is dus wel wat gewend– zei verder dat de wreedheden „je verbeelding te boven gaan.” En inderdaad, wie de opsomming ervan op zich in laat werken, krijgt kippenvel van afschuw.
Iets kwam daarvan al eerder naarbuiten, toen rebellenleider Abu Sakkar zich per mobieltje liet filmen terwijl hij het hart van een gedode regeringssoldaat opat. De talloze onthoofdingen en andersoortige executies, de martelingen en massaslachtingen onder onschuldige burgers, onder vrouwen en kinderen, het gaat maar door.
Ze lijken typerend voor een burgeroorlog die in een impasse is geraakt en waarbij de tegenstanders elkaars moreel in een orgie van wreedheden proberen te breken omdat met wapens geen zege is te behalen. Vooral de verkrachting van elkaars vrouwen en meisjes geeft aan hoe weerzinwekkend datgene is wat op Syrisch grondgebied gaande is, en waarvoor de benaming burgeroorlog een veel te nette term is geworden.
Zorgwekkend is daarbij dat beelden van de gruweldaden de hele wereld overgaan omdat ze via mobieltjes en YouTube gemakkelijk zijn te verspreiden. Hoeveel volwassenen in een beschaafd land als Nederland zitten uit sensatiezucht dagelijks zulke beelden te bekijken? Hoe groot is het aantal jongeren dat hetzelfde doet? Wat gebeurt er met je als je zulke gruwelen meebeleeft?
Nu de verschrikkingen van een oorlog zo dichtbij komen, is het onbegrijpelijk dat we de les van onze eigen oorlog –de Tweede Wereldoorlog– enkel nog verpakken als viering van vrijheid. Oppervlakkiger kan het eigenlijk niet. Ak- koord, zodra de verschrikkingen van de Ho- locaust herdacht worden, klinkt er nog iets van een bezinnend „dat nooit weer”, maar strikt genomen maakte de Holocaust geen deel uit van de oorlog en daarmee staat die ook verder van ons af.
Begrijpelijk is het wel, die bedenkelijke versmalling, want vrijheid lijkt nog het enige existentiële thema te zijn dat als collectief aandachtspunt wordt geduld. Het sluit immers naadloos aan bij het moderne levensgevoel.
Meer voor de hand liggend en zinvoller zou het zijn om niet vrijheid, maar morele inperking ervan te benadrukken zodra het thema oorlog aan de orde is. Bij wijze van antwoord op de vraag hoe het toch kan dat vaak normale, nette mensen tot zulke daden komen zodra de omstandigheden veranderen. Toegegeven, de vraag naar het potentieel demonische in ieder mens is niet beantwoord met een lespakket over normen en waarden, maar alleen al de vraag zelf verdient het om jaarlijks én publiekelijk gesteld te worden. En niet, zoals nu gebeurt, te worden overstemd door het lawaai van feestgangers rond poppodia.
Oud én jong bewijzen we een dienst door onszelf vaker te spiegelen in de gruwelen van een oorlog.