Kunstenaar Saenredam in Den Bosch
De Haarlemse kunstenaar Pieter Saenredam (1597-1665) was in Den Bosch; in de zomer van 1632. En hij kon het niet laten, hij tekende alles wat hij voor zijn pen kreeg. Een deel van die tekeningen is opnieuw in Den Bosch. In een volledig gerestaureerd en vorige week heropend Noordbrabants Museum.
Het Noordbrabants Museum is uitgebreid tot 4000 meter expositieruimte, verdeeld over diverse zalen. Slechts enkele oudere mensen zijn geïnteresseerd in Pieter Saenredam, veel jongeren lopen door naar ”The Moonlight Garden” van Marc Mulders, of naar het werk van Kiki van Eijk en Joost Bleiswijk. ’t Is ook maar een enkele ruimte, met slechts negentien werken van Saenredam. En die werken beperken zich ook nog eens tot slechts een enkele maand uit het leven van de kunstenaar. En toch geeft het een aardig beeld van de manier van werken van de zeventiende-eeuwse Saenredam.
Onschatbare waarde
Johannes Junius (1587-1635) en Pieter Saenredam zijn niet alleen achterneven, ze zijn ook vrienden voor het leven. Het korte leven, want Johannes wordt slechts 48 jaar. Beiden groeien ze op in Assendelft. Maar als in 1608 vader Jan Saenredam sterft, vertrekt Pieter naar Haarlem. Johannes studeert theologie in Leiden en wordt in 1612 bevestigd als gereformeerd predikant in Assendelft.
Pieter slaat een heel andere weg in en wordt kunstenaar. Hij specialiseert zich in het nauwkeurig tekenen en schilderen van kerken, gebouwen en monumenten. Vooral zijn kerkinterieurs met hun uiterst gedetailleerde weergave van architectonische elementen zijn nog steeds geliefd bij een groot publiek. Saenredams werken zijn inmiddels van onschatbare waarde.
Naar Den Bosch
In 1630 verruilt ds. Junius onverwachts Assendelft voor ’s-Hertogenbosch, zo schrijft Paul Huys Janssen, conservator bij het Noordbrabants Museum, in ”Pieter Saenredam in Den Bosch”. In 1629 heeft Frederik Hendrik de Brabantse stad veroverd en met de wisseling van de politieke macht verandert ook de ‘heersende’ godsdienst. De rooms-katholieken mogen hun geloof niet langer in het openbaar belijden en hun belangrijkste kerken worden toegewezen aan de gereformeerden.
Voor al die nieuwe preekplaatsen zijn echter predikanten nodig en kerkenraden gaan op zoek naar geschikte kandidaten. Johannes Junius komt bovendrijven. Een hoorcommissie constateert dat Junius „een geleert man was, begaeft met een goede stemme, ende goede middelbare gaven.”
Junius vertrekt naar ’s-Hertogenbosch, in eerste instantie voor een periode van twee maanden. Hij besluit echter te blijven en zal tot zijn dood –als hij slachtoffer wordt van een pestepidemie– aan Den Bosch verbonden blijven.
Perfectionist
In de zomer van 1632 verblijft Saenredam een maand lang in ’s-Hertogenbosch. Hij logeert dan ongetwijfeld bij zijn achterneef Junius, die oorspronkelijk De Jonge heette, maar zijn naam naar de gewoonte van die tijd verlatiniseert.
De perfectionistische Saenredam maakt in korte tijd een gevarieerd aantal tekeningen, waaronder stadsgezichten, kerkinterieurs en monumenten. Elke tekening wordt tot op de dag gedateerd. Daardoor is er een nauwkeurig beeld te krijgen van zijn werkzaamheden.
Heel zorgvuldig kiest Saenredam elke keer de positie van waaruit hij tekent. Daarmee kan hij de diepte goed laten uitkomen. Soms komt dat zelfs overdreven en onwerkelijk over, zoals bij een tekening van het oksaal –de orgelgalerij– in de Sint-Pieterskerk.
Geschiedkundige waarde
Omdat de tekeningen van Saenredam zo nauwkeurig zijn, hebben ze ook geschiedkundige waarde. Veel van wat hij optekent, is in de loop der eeuwen verloren gegaan. Op ”Het koor van de Sint-Janskerk” bijvoorbeeld staat een hoogaltaar; gebouwd tussen 1617-1620, maar in 1867 gesloopt. Ook het beeld van Johannes de Evangelist, de patroonheilige van de kerk, boven het altaar, en dat van Maria met kind zijn verdwenen. Het geldt ook voor twee wapenschilden van de Spaanse koning Filips II en van Albert van Oostenrijk.
Tegelijk deinst Saenredam er niet voor terug om op onderdelen de werkelijkheid aan te passen en elementen weg te laten. Op een schilderij van ”Het koor van de Sint-Pieterskerk” concentreert hij zich sterk op de architectonische weergave van het interieur van de kerk en hij laat om die reden enkele zaken weg. Zoals de trekstangen boven het oksaal, de preekstoel en de bank rechtsvoor. Wel schildert hij nog het oksaal, de schilderijen in het gewelf en de gebrandschilderde ramen. Op een tekening die hij op 13 juli 1632 maakt en die als voorbeeld voor het schilderij dient, staan de verdwenen elementen wel. Overigens is dit enige schilderij op de tentoonstelling dat Saenredam pas na terugkomst in Haarlem schilderde.
Waarheidsgetrouw is ook ”Het gezicht op het Orthenklooster en de Sint-Janskerk”. Het klooster behoort toe aan de bedelorde van de broeders en zusters van het gemene leven. De zusters van Orthen verdienen in de zeventiende eeuw hun inkomen met spinnen en het weven van textiel. Dat gebeurt in een groot middeleeuws huis –de Tiendschuur– dat inmiddels is verdwenen. De refter (het ”Pand”) daarentegen bestaat nog steeds. Net zoals de Sint-Janskerk zelf. Zo laten de tekeningen van Saenredam zich –zij het kritisch– bekijken als geschiedenisboekjes.
Van Campen
De tentoonstelling opent met een portret van Pieter Saenredam, in 1628 getekend door Jacob van Campen. Saenredam en Van Campen volgen beiden hun schildersopleiding bij Frans Pieter de Grebber in Haarlem en onderhouden lang vriendschappelijke contacten. Van Campens schildersloopbaan is echter kort. Hij legt zich toe op architectuur en zal beroemd worden als bouwmeester van het Paleis op de Dam.
Een ander portret betreft dat van Johannes Junius, dat in eerste instantie is toegeschreven aan Hendrick Goltzius, later aan Matthias van den Bergh, maar nu door Paul Huys Janssen en Saenredamkenner dr. Jan de Hond is ontmaskerd als een portret van de hand van Pieter Saenredam.
En misschien is dat wel stiekem de aanleiding geweest voor deze kleine tentoonstelling.