Evangeliezanger
Het deed me goed dat het Reformatorisch Dagblad aandacht besteedde aan het feit dat Robert Murray McCheyne twee eeuwen geleden ter wereld kwam. In de gereformeerde gezindte kreeg hij vooral bekendheid door zijn ”Eens was ik een vreemd’ling.” Gezangen werden in deze kring doorgaans kritisch beoordeeld, maar dit lied haalde ruimschoots de toets. Het kreeg zelfs een plaats in het aloude catechisatieboekje van Hellenbroek.
Ik leerde McCheyne kennen door ”De Bron van zaligheid”. In een periode van gedwongen werkloosheid las ik elke morgen een preek uit deze bundel. Daardoor was het niet de slechtste tijd. Wat me jarenlang intrigeerde was het voorwoord van de vertaler, ene E. Gerdes uit Doetinchem. Inmiddels weet ik wie dat was: een leerling van dominee Jan de Liefde, stichter van Tot Heil des Volks in Amsterdam. Eduard Gerdes werd de eerste voorzitter van het ”Heil” en trad in het voetspoor van zijn leermeester. Gedreven door de liefde van zijn Zaligmaker trok hij het land door, om zielen te winnen voor Christus. Zo leerde hij het van Jan de Liefde en zo had McCheyne het geleerd van zijn leermeester Thomas Chalmers.
Ook Gerdes was een dichter. Op dat gebied maakte hij misschien nog wel meer naam dan McCheyne. ”Daar ruist langs de wolken” werd al tijdens zijn leven over de hele wereld gezongen, tot in het binnenland van Nieuw-Guinea. Om die reden kreeg het gezang de bijnaam ”de christelijke Internationale”. In de gereformeerde gezindte haalde dít lied de toets niet. In tegendeel, het werd gezien als een product van het oppervlakkig christendom. Toen ik de preken van McCheyne ging lezen, kreeg ik daar vragen bij. Die deden me vaak denken aan het gezang van Gerdes. McCheynes bekendste lied trouwens ook. ”Jehovah Tsidkenu is all things to me”, zong hij in Dundee. Aan de overkant van het Kanaal zong Gerdes: „Geen Naam is er zoeter en beter voor ’t hart.” De overeenkomst leek me groter dan het verschil.
Zo verging het niet alleen mij. In een buurdorp van onze vorige woonplaats woonde een vrouw die stil door het leven ging, tobbend over de vraag of het heil ook voor haar was. Tot God haar oog opende voor de bereidwilligheid van Christus om haar te redden. Toen zong ze tot haar schrik achter de stofzuiger: „Hij balsemt de wonden en heelt alle smart.”
In 1843 zong McCheyne zijn zwanenzang, nog geen dertig jaar oud. Door zijn nagelaten preken klinkt zijn stem gelukkig nog steeds. Al zijn in het Nederlands vertaalde werken kregen een plek in onze boekenkast. Bovenaan staat voor mij nog altijd ”De Bron van zaligheid.” Als ik me geestelijk mat voel, vind ik daarin vaak voedsel. Met dank aan E. Gerdes van ”Daar ruist langs de wolken”.