Narcisme kenmerkt cultuur zonder zicht op hogere werkelijkheid
Hij boog zich ver over de rand van de beek. Wat hij daar zag, was prachtig: een indrukwekkend mooi hoofd. Donkere krullende haren, sprekende ogen, een fraaie rechte neus. De jonge man kon er niet genoeg van krijgen. Hij werd verliefd op wat hij zag.
Narcissus, een figuur uit de Griekse mythologie, werd verliefd op zichzelf. Hij zag zijn eigen hoofd weerspiegeld in het water van de Styx, de rivier die volgens de mythologie de grens vormt tussen het land van de levenden en de onderwereld. Het begrip narcisme, dat afgeleid is van Narcissus, duikt nogal eens op in hedendaagse discussies over de westerse samenleving.
De Canadese filosoof Charles Taylor spreekt bijvoorbeeld over de ik-generatie en de overheersing van het narcisme. Joep Dohmen, hoogleraar filosofie in Utrecht, gebruikt krasse woorden als hij schrijft over het neoliberale denken van zelfbeschikking: „Egoïsme, narcisme, hedonisme, achteloosheid en onverschilligheid terroriseren het alledaagse leven.” De Vlaamse psychiater Dirk de Wachter legt in zijn boek ”Borderline times” de vinger erbij dat relaties beëindigd worden als die een belemmering vormen voor zelfontplooiing. „Wie zich niet goed voelt in een relatie, eigent zich het recht toe ze te verbreken.” De narcistische trekjes van de ik-gerichtheid zijn van groter betekenis dan de liefde die gericht is op de ander.
Het draait daarbij om het zelf, om een bovenmatig grote aandacht voor de eigen persoon. Zelfontplooiing, zelfsturing, zelfrealisatie zijn begrippen die passen in een samenleving waarin mensen hun eigen leven op hun eigen manier met zichzelf als uitgangspunt vormgeven. Waar komt die ik-gerichtheid vandaan en hoe gaan we ermee om?
De vraag waar dat nieuwe denken vandaan komt, is niet met een simpele verklaring te beantwoorden. Er zijn veel zaken die op een complexe manier na verloop van tijd tot een verandering in de manier van denken van mensen leiden. Een van de oorzaken is in ieder geval dat in onze westerse samenleving veel mensen niet meer rekenen met het bestaan van twee werkelijkheden. Voor verreweg de meesten is wat je kunt zien en horen het enige wat geldt.
Opvoedingsdoel
Eeuwenlang hebben mensen geleefd in de overtuiging dat er naast die met de zintuigen waarneembare werkelijkheid er nog een andere was. Een van de uitgangspunten van dat denken was dat de bron en het doel van het zelf, dus van de mens, buiten hem lagen. Mensen richtten zich op een macht buiten henzelf.
De bekende Griekse filosoof Plato stelde dat het leven van ieder mens gericht behoorde te zijn op die andere werkelijkheid, die onveranderlijk is. In de opvoeding kwam dat naar voren. Mensen moesten zich als het ware losmaken van het veranderlijke, alledaagse leven. Dat was tijdelijk en had geringe betekenis. Emoties, gevoelens en materieel bezit waren niet van belang voor de opvoeding. Dat waren zaken die niet tot het wezenlijke hoorden.
Voor christenen is die buiten hen zijnde werkelijkheid God. Hij is de Schepper en Onderhouder van hemel en van aarde. Alles is geschapen tot Zijn eer en glorie. Alle mensen zijn Hem aanbidding en lof verschuldigd. Op veel plaatsen in de Bijbel vinden we de oproep om de Heere te loven. „Loof de Heere, mijn ziel, en al wat binnen in mij is, Zijn heilige Naam” (Psalm 103). Dat leven vanuit de belijdenis en het besef dat God er is, dat Hij recht heeft op heel ons leven, geeft richting aan het denken, doen en laten. Er is immers veel meer dan de voorhanden zijnde werkelijkheid.
In de omschrijving van het op de Bijbel gebaseerde opvoedingsdoel dat op reformatorische scholen als uitgangspunt wordt gebruikt, komt dit terug. Ds. M. Golverdingen heeft dat doel als volgt omschreven: „De vorming van de mens, in afhankelijkheid van de zegen des Heeren, tot zelfstandige, God naar Zijn Woord dienende persoonlijkheid, geschikt en bereid om al de gaven die hij van Hem ontving, te besteden tot Zijn eer en tot heil van het schepsel, in alle levensverbanden waarin God hem plaatst. Alleen bij een leven in de vreze des Heeren is er ten volle sprake van een Bijbelse volwassenheid, die in zelfstandig handelen gestalte krijgt.” Het gaat dus om de God naar Zijn Woord dienende persoonlijkheid die zijn gaven gebruikt tot eer van God. Dat is heel wat anders dan zelfrealisatie.
Zwevende gelovigen
Het leven vanuit het besef dat er een andere en beslissende wereld is boven de zichtbare wereld, betekent ook dat mensen zich laten leiden door gezaghebbende bronnen die te maken hebben met die transcendente wereld. Voor christenen is dat de Bijbel. Dat Woord is door God Zelf aan de mensen gegeven. Om die reden is het gezaghebbend. Het geeft richting aan het leven.
Aan dat Boek worden antwoorden op vragen ontleend. „Wat is de oorsprong, de bestemming, het doel van het leven van de mens op deze wereld? Hoe kan ik God leren kennen? Hoe kan ik met Hem verzoend worden?” Op deze levensvragen zijn in de Bijbel antwoorden te vinden. Maar ook op vragen die met het dagelijkse leven te maken hebben, in relatie tot de medemens en de natuur en vragen over goed en kwaad. De Bijbel is het morele kompas, waarin God als hoogste Gezagsdrager tot Zijn schepselen spreekt.
Met het leven vanuit het besef dat God het laatste Woord heeft, zijn gebed, kerkgang en zelfonderzoek verbonden. In het verleden waren deze uitingen van godsdienst een wezenlijk onderdeel van het leven. Het beschouwende leven van gebed en meditatie, ook wel het contemplatieve leven genoemd, werd door velen niet minder gewaardeerd dan het actieve leven. Integendeel, als het actieve leven het contemplatieve leven verdrong, als er alleen maar aandacht was voor het hier en het nu, werd dat gezien als aardsgezindheid. Een bekende uitdrukking in dit verband is: „Sla de pinnen maar niet al te diep in de aarde.”
Dat denken is veranderd. Mensen zijn de inspiratiebronnen die boven henzelf uitstijgen, kwijtgeraakt. Beter gezegd: ze hebben ze naast zich neergelegd. De Bijbel als bron die gezag heeft dat van buiten de mens komt, heeft voor velen geen zeggingskracht meer. Er is ruimte voor vormen van vrije spiritualiteit. Onderzoek wijst bijvoorbeeld uit dat zo’n 42 procent het mogelijk acht dat mensen contact hebben met de overledenen, aldus Joep de Hart in zijn boek met de veelzeggende titel ”Zwevende gelovigen”.
Secularisatie als bevrijding: het juk van God, godsdienst, de kerk en de traditie is afgeschud. Ik doe met mijn leven wat ik wil, ik beschik daarover. Wil een zwangere vrouw haar zwangerschap beëindigen? Er is geen gezag meer buiten haar, in de vorm van de Bijbel, die dat verbiedt. Wil iemand… Je kunt tal van voorbeelden noemen die uitingen zijn van zelfbeschikking.
Weigerambtenaar
Het profiel van de gemiddelde Nederlander ziet er in spiritueel opzicht als volgt uit: Geen belangstelling voor een hogere werkelijkheid, het gaat alleen om het hier en het nu. Geen geloof in een leven na de dood. Genieten van het leven. Niet verdraagzaam ten aanzien van de godsdienst, maar abortus, euthanasie en het homohuwelijk staan niet ter discussie. Dit profiel uit een studie van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid toont hoe het godsdienstige klimaat er in ons land uitziet. De reclameboodschap van het Humanistisch Verbond, ”Ik geloof in het leven vóór de dood”, sluit daar naadloos bij aan.
In de loop van de jaren is door dit denkklimaat de antenne voor thema’s die verbonden zijn met godsdienstige opvattingen verdwenen. Een ambtenaar die om principiële redenen geen huwelijk tussen mensen van hetzelfde geslacht kan voltrekken, wordt een weigerambtenaar genoemd. Het begrip voor zo iemand die leeft vanuit waarden die een absolute geldigheid hebben, omdat ze van God afkomstig zijn, ebt weg.
Over deze ingrijpende verandering in het denken van de samenleving is veel geschreven. De in 2011 overleden historicus A. Th. van Deursen schetste in 1994 een somber beeld van een cultuur die geen oog heeft voor het metafysische, het denken dat rekening houdt met een boven de zichtbare wereld uitstijgende werkelijkheid. In zo’n samenleving gaat het alleen om welstand, macht en veiligheid, idealen die de holbewoner al kende. Daartegenover staat een cultuur met een ideaal dat boven directe bevrediging van behoeften uitgaat. „Cultuur moet metafysisch gericht zijn of ze zal niet zijn”, zo luidde zijn heldere, tevens verontrustende conclusie.
„Het enige kompas dat er is, ben ik zelf”, is de redenering van veel bevrijde seculier denkende mensen. Het draait allemaal om ”ik”; ik ben de directeur van de BV IK. Dat is de ik-gerichtheid ten voeten uit. Dan kom je in de richting van narcisme. De balans van de grondwet van de samenleving, die bestaat uit geven en nemen, is voor velen doorgeslagen naar nemen. Bij veel huwelijksproblemen die uitlopen op een scheiding, zie je dat de ik-liefde veel groter is dan de gezinsliefde. Een vrouw van wie het huwelijk op de klippen dreigde te lopen, riep vertwijfeld naar haar man: „Wat doe je nu met ons leven?” Zijn antwoord: „Ons leven? Het gaat hier wel even om mijn leven, vergeet dat niet.”
Digitale wereld
Secularisatie en transcendentieverlies zijn twee kenmerken van onze huidige maatschappij die een gunstige voedingsbodem vormen voor narcisme of die dat in ieder geval mogelijk maken. Een ander kenmerk van de samenleving dat het narcisme stimuleert is de digitale wereld. Met die digitale wereld kunnen mensen hun eigen tweede leven vorm geven. Het is mogelijk dat ze in Second Life een eigen zelf scheppen en een leven leiden dat losstaat van wie en wat dan ook. Via de sociale media, zoals Facebook, kun je jezelf presenteren. „Kijk, dat ben ik”. En dan zie je een reeks foto’s. Op de fiets, in de kamer, op de bergen, in het zwembad, op een receptie, aan het leren, aan het orgelspelen enzovoort.
De tijd waarin pa met vakantiefoto’s in een mapje thuiskwam, waarop ieder gezinslid maximaal twee keer te zien was, ligt ver achter ons. Iedereen laat zichzelf zien, met een zekere trots. Uiteraard zijn dat foto’s waar je zelf zo goed mogelijk op staat. Anders zet je ze niet op Facebook. Dingen versterken elkaar en zo ontstaat er een klimaat waarin narcisme kan gedijen. Een klimaat waarin deugden zoals trouw, plicht, eerbaarheid, moraal en arbeid vervangen zijn door persoonlijke eigenschappen als aantrekkelijk, energiek, krachtig, uitstralend, vlot en jeugdig.
Je ziet als het ware een omkering van waarden, iets waarover de 19e-eeuwse atheïstische filosoof Nietzsche al schreef. Matigheid is geen deugd meer; dat is meer een bewijs van oubolligheid, waarin geen ruimte is voor genieten. De ondeugd genotzucht wordt veel meer gewaardeerd. Die sluit aan bij het hedonisme, een genieten van het leven met volle teugen.
Richting
Een belangrijke vraag is wat we met deze analyse kunnen doen. Want de invloed van de tijdgeest gaat ons niet voorbij, onze jongeren niet en ouderen evenmin. Het kompasloze karakter van onze samenleving zien we terug bij onze jonge mensen. Daarom is er zo veel behoefte aan richting. Een docente vertelde onlangs dat in een 3 vmbo-klas de leerlingen heel benieuwd waren naar de manier waarop zij omging met het feit dat haar vader ernstig ziek was. „Hoe gaat u daarmee om, mevrouw? Wat betekent dit voor u?” Wat een indringende vragen! Op dat moment functioneerde die docente, die zich kwetsbaar durfde en kon opstellen, als betekenisgever. Zij gaf richting en leiding aan het denken van deze 15- en 16-jarige jongeren met de Bijbel als uitgangspunt.
Zulke waardevolle momenten moeten we koesteren. Het is belangrijk dat ouders en opvoeders zoals docenten en kerkenraadsleden, een sfeer creëren waarin dergelijke gesprekken kunnen plaatsvinden. Een open opstelling en een luisterend oor zijn daarbij belangrijke voorwaarden.
Het narcisme staat lijnrecht tegenover het eerste en grote gebod dat de Heere Jezus Zelf Zijn discipelen leerde: „Gij zult de Heere uw God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod. En het tweede aan dit gelijk, is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Er is geen ander gebod groter dan deze (Mark. 12:30-31).” Deze belangrijke waarden van het christendom waaruit zelfopoffering, naastenliefde, dienstbaarheid en eerbied voortkomen, passen niet in de cultuur van zelfrealisatie en zelfbeschikking. De ik-gerichtheid als dominant kenmerk van onze samenleving én de Bijbelse waarden kunnen niet samengaan.
Dat geeft ons leven en dat van christelijke jongeren een onontkoombare ambivalentie. Het is als het ware schakelen tussen de ene en de andere set waarden. Dat schakelen is een van de redenen waarom het niet meer vanzelfsprekend is dat jongeren gevormd worden door een eenduidige manier van opvoeden. Er is immers een groot aantal beïnvloeders, die vaak uitgaan van tegengestelde waarden.
Christelijke waarden
De digitale wereld speelt daarbij ook een rol. Die zit in de zak van iedere jongere. Hij is er altijd, dag en nacht. De fascinerende invloed van het mobieltje, van Facebook en wat daar allemaal bij hoort, is merkbaar. Het schakelen is in sterkere mate dan in het verleden een onderdeel van het leven geworden. Zoals een vader onlangs zei: „Onze kinderen zijn gelukkig verbinders, dus kinderen die op een serieuze manier hun opvoeding vanuit het gezin, de kerk en de school proberen handen en voeten te geven in hun dagelijkse leven. Maar het zijn wel verbinders in een wereld van permanent schakelen. Dat betekent dat ze wel op een andere, eigen manier met zaken van de Bijbel en het geloof omgaan. Dat vraagt van hen, maar ook van hun opvoeders, veel. Wat is werkelijk onopgeefbaar?”
Om die reden zijn toerusting en vorming van zo’n groot belang. Een reformatorische of aanverwante school is een waardegemeenschap, een gemeenschap waarin gezamenlijk herkende waarden het schoolleven doortrekken. Dat gaat gepaard met vallen en opstaan. Ook in die waardegemeenschappen worden fouten gemaakt. Toch is zo’n school een heel ander instituut dan een functionele gemeenschap, waarin het waardevolle van het samenbindende cement van de levensbeschouwing veel minder nadrukkelijk aanwezig is.
In die scholen, die we gelukkig nog mogen hebben, is het nodig dat die christelijke waarden echt een centrale plaats innemen. Die leren immers dat tegenover de ik-gerichtheid de dienstbaarheid aan God en aan de naaste staat. We moeten de moed hebben om in deze tijd van maakbaarheidsdenken en van zelfbeschikking duidelijke keuzes te maken die gegrond zijn op de Bijbel, op het Woord des Levens. Dat geeft namelijk perspectief.
De mooie Narcissus kwijnde weg. Hij boog zich over de rand, maar zodra hij het wateroppervlak van de Styx raakte, verdween het beeld waarop hij zo verliefd was. Van ds J. T. Frelinghuysen (1691-1747) is een preek bekend onder de titel ”De spiegel die niet vleit”. Dat is de spiegel van Gods Woord en Wet. Als we daarin leren kijken, verdwijnen alle narcistische trekjes. Dan is er alleen verwondering over de lankmoedigheid en de genade van de Heere in Zijn Zoon Jezus Christus voor schuldige zondaren. Hij gaf Zichzelf over in de dood om verlorenen in de weg van wedergeboorte en bekering het leven te geven. Dat was Zelfopofferende, gevende liefde, die haaks staat op narcisme.
Dr. W. Fieret
Wim Fieret (1950) is hij werkzaam als lector identiteit op het Hoornbeeck College. Hij volgde de kweekschool en studeerde geschiedenis. In 1990 promoveerde hij op een proefschrift over de geschiedenis van de SGP. Hij was werkzaam als leerkracht in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs als docent geschiedenis, directielid en lid van het college van bestuur. Hij doet onderzoek naar de ontwikkeling van de persoonlijke identiteit van jongeren op reformatorische scholen in de leeftijd van ongeveer 14 tot 21 jaar. Daarnaast heeft hij een lesgevende taak van beperkte omvang op het Van Lodenstein College en het Hoornbeeck College.