Nederland neemt (te) snel afscheid van de kerk
Meer dan twintig wetenschappers probeerden de afgelopen jaren een vinger te krijgen achter de oorzaken en gevolgen van secularisatie, het afnemende belang van religie. Hun bevindingen verschenen vrijdag in een themanummer van het tijdschrift Religie & Samenleving, dat op een symposium in Nijmegen werd gepresenteerd.
Meer dan twintig wetenschappers probeerden de afgelopen jaren een vinger te krijgen achter de oorzaken en gevolgen van secularisatie, het afnemende belang van religie. Hun bevindingen verschenen vrijdag in een themanummer van het tijdschrift Religie & Samenleving, dat op een symposium in Nijmegen werd gepresenteerd.
Nederland is geen christelijk land meer. De jongste cijfers geven aan dat nog niet een derde van de bevolking –ongeveer 5,5 miljoen mensen– zich als kerklid beschouwt. Ongeveer de helft van hen gaat nog regelmatig naar de kerk.
De ontkerkelijking gaat met een snelheid die zelfs niet was voorzien door Jos Becker, jarenlang onderzoeker naar ontkerkelijking bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Hij vraagt zich af of de kerken blijven „wegsmelten” of dat de bodem eindelijk is bereikt.
De cijfers laten een somber beeld zien. In 1970 was nog ruim 60 procent van de Nederlanders lid van een kerk, in 2010 was dat tot 30 procent gehalveerd. De gemiddelde daling was ongeveer 0,7 procent per jaar en Becker ziet geen aanwijzingen voor een „buigpunt.”
De bodem is nog niet bereikt. Het aantal kerkleden zal waarschijnlijk dalen tot een zelfs voor huidige begrippen zeer laag niveau. Rekening houdend met de gemiddelde daling van 0,7 procent per jaar, zou de aanhang van de christelijke kerken in de komende twintig jaar nog eens kunnen halveren tot ongeveer 15 procent.
De ledentellingen van de Nederlandse kerken laten eenzelfde beeld zien. In 2005 telde de Rooms-Katholieke Kerk nog 4.644.000 leden; in 2010 waren dat er 4.166.000. Dat is een teruggang van bijna een half miljoen in vijf jaar tijd.
In de Protestantse Kerk in Nederland slaat de ontkerkelijking net zo hard toe. Het kerkverband telde in 2005 nog 2.002.000 leden; vijf jaar later waren dat er 1.751.000, een teruggang van ruim 250.000 leden. Dat zijn er 50.000 per jaar, 137 per dag.
Statistici denken dat het ledental van deze kerken zal blijven afnemen. Naar verwachting daalt het aantal rooms-katholieken tussen 2012 en 2030 van 4,1 naar 3,2 miljoen en het ledental van de Protestantse Kerk van 1,8 naar 1,1 miljoen.
Kerkverlating
Nu is kerkverlating niet iets wat mensen zomaar overkomt. Joris Kregting en Charlotte Sederel van onderzoeksbureau Kaski onderzochten de motieven van mensen om lid blijven van een kerk. Nederland telde in 2011 ruim 1,4 miljoen actief betrokken kerkleden: mensen die regelmatig een kerkelijke viering of dienst bezoeken. Dit is bijna 9 procent van de bevolking.
De andere kant van de medaille is dat er bijna 3,4 miljoen Nederlanders zijn die zichzelf wel als kerklid zien, maar die niet deelnemen aan het kerkelijke leven. Dat zijn vooral rooms-katholieken (bijna 2 miljoen) en leden van de Protestantse Kerk (1,2 miljoen).
Er is volgens de onderzoekers een „enorm” verschil in participatie (actieve deelname) tussen leden van de twee grote „volkskerken” en van de kleinere protestantse kerken. Daarvan gaat niet minder dan 75 procent regelmatig naar de kerk. De kleine protestantse kerken kennen in absolute getallen gerekend zelfs meer actief betrokken kerkleden (565.000) dan respectievelijk de Protestantse Kerk in Nederland (465.000) en de Rooms-Katholieke Kerk (385.000).
Mensen die niet actief aan het kerkelijk leven deelnemen, hebben eigenlijk maar één belangrijke reden om lid te zijn: ze kregen in hun opvoeding de band met de kerk mee. Bij bewuste, actief betrokken kerkleden komen er ook andere motieven dan de religieuze opvoeding naar voren. „Onder hen is het voldoen van de kerk aan hun religieuze behoeftes en het zich thuis voelen in de kerk ongeveer even belangrijk”, aldus Kregting en Sederel.
Ontkerkelijking heeft dus alles te maken met de kerkelijke betrokkenheid van verschillende generaties, stellen de Kaski-onderzoekers. De eerste generatie telt veel actief betrokken leden, de tweede generatie veel bewuste maar niet-actief betrokken leden, en de laatste generatie veel leden die alleen nog op papier lid zijn. Dit proces zal, zo voorspellen ze, in de nabije toekomst doorgaan.
Religiositeit
Toch klinken er ook andere geluiden. Nan Dirk de Graaf, hoogleraar sociologie aan de universiteit van Oxford en een van de hoofdsprekers tijdens het symposium vrijdag, denkt dat het proces van verdere ontkerkelijking in de toekomst weleens wat zou kunnen gaan veranderen. „We weten nu dat religieuze ouders in een sterk seculiere samenleving meer investeren in de religieuze opvoeding van hun kinderen. Dit zou het seculariseringsproces kunnen doen vertragen.”
Op één groep lijkt de secularisatie minder vat te krijgen: de moslims. De eerste generatie migranten bezoekt nog steeds trouw de moskee, waarvan er in Nederland inmiddels zo’n 475 zijn gebouwd. En de tweede generatie gaat nog vaker. Het geloof blijft een belangrijke (sociale) rol spelen in de levens van veel Nederlandse moslims.
Dat roept de vraag op hoe het secularisatieplaatje er in Europa uitziet. Om daarop een antwoord te vinden, vergeleken de onderzoekers Jan Reitsma, Peer Scheepers, Ben Pelzer en Hans Schilderman (Nijmegen) cijfers over religie in ruim veertig Europese landen. Zo blijkt in voormalige communistische landen sinds 1990 de populariteit van secularisme –de overtuiging dat religie en geloof geen invloed mogen uitoefenen op de maatschappij– te dalen en religiositeit en kerkbezoek toe te nemen. In samenlevingen met een hoge mate van financiële en sociale zekerheid komen religiositeit en kerkgang echter minder vaak voor. Dat mensen minder religieus worden door allerlei technologische ontwikkelingen, blijkt onjuist.
Nieuwe spiritualiteit
De vaak gehoorde opvatting dat de kerken weliswaar leeglopen maar dat religiositeit –in welke niet-institutionele vorm dan ook– het gat opvult, blijkt niet te kloppen. Neem de zogenoemde nieuwe spirituelen, die zo’n 2 tot 5 procent van de Nederlandse bevolking uitmaken. Hun praktijken en visies lopen flink uiteen, maar de meesten herkennen zich toch in een holistisch mens- en wereldbeeld: er is een universele kracht die alles doordringt en die in ieders innerlijke diepte of ziel aangevoeld kan worden, daarom hangt alles met alles samen en heeft alles en iedereen een specifieke bestemming.
De nieuwe spirituelen zijn echter niet zomaar weggelopen bij de traditionele godsdiensten, zoals het christendom, maar ze komen ook voort uit groepen met seculiere levensbeschouwingen. Het lijkt erop, betoogt Frans Jespers (Nijmegen), dat een contingent kerkleden zich al langere tijd geleden heeft losgemaakt van de kerken, maar zich toch religieus is blijven voelen en aan de hand van een ander, diffuus godsbeeld een nieuwe spirituele praktijk heeft gevonden. Maar er zijn onvoldoende aanwijzingen om vol te houden dat de nieuwe spirituelen voor het grootste deel afkomstig zijn uit de gevestigde kerken. Ook niet-religieuze jongere generaties tonen belangstelling voor nieuwe spiritualiteiten.
Vrijwilligerswerk
De ontkerkelijking die onverminderd doorgaat, heeft ook gevolgen voor het maatschappelijke leven. Komt het bijvoorbeeld goed met al het vrijwilligerswerk dat gedaan moet worden als er steeds minder kerkleden zijn?
De komst van meer hoger opgeleiden vult de door de ontkerkelijking weggevallen vrijwilligersposten goeddeels op, zo blijkt uit onderzoek van de Nijmeegse wetenschappers Paul Vermeer, Peer Scheepers en Manfred te Grotenhuis. Kerkelijke betrokkenheid blijft echter nog steeds een belangrijke bron van „sociaal kapitaal.” In 2006 was nog altijd 50 procent van de regelmatige kerkgangers als vrijwilliger actief in niet-religieuze organisaties.
De toekomst van de samenleving ziet er wat het vrijwilligerswerk betreft niet heel rooskleurig uit. Zo neemt het aantal regelmatige kerkgangers niet alleen gestaag af, deze groep wordt ook ouder. „Hierdoor zal het aantal regelmatige kerkgangers dat niet-religieus vrijwilligerswerk kan verrichten in de toekomst steeds kleiner worden, waardoor een klaarblijkelijk nog steeds belangrijke bron van sociaal kapitaal grotendeels opdroogt.”
Ook René Bekkers (Amsterdam) deed onderzoek naar vrijwilligerswerk, maar dan in combinatie met het geefgedrag aan goede doelen. Een kleine kern van kerkelijken doet in verhouding heel veel onbetaald werk en maakt ook de meeste giften aan goede doelen over. Omdat het religieuze gedeelte van de bevolking steeds kleiner wordt en het niet duidelijk is wie hun taken zullen overnemen, voorziet Bekkers problemen op de wat langere termijn. „Een krimpende groep religieuze burgers vormt de actieve kern van het maatschappelijke midden in Nederland.”
„Achterban christelijke partijen steeds seculierder”
De secularisatie laat diepe sporen na in het politieke landschap van Nederland. Dat geldt ook voor de achterban van de christelijke partijen, stelt de Nijmeegse sociaal wetenschapper Ruben Konig. De CDA-achterban van nu lijkt op die van de seculiere partijen, zoals de VVD, uit 1985.
De kiezers van het CDA zijn inmiddels minder christelijk dan de aanhang van de seculiere partijen in 1979 was, concludeert Konig. „De vraag is nu gerechtvaardigd hoe confessionele partijen zouden kunnen omgaan met het gegeven van een minder religieus wordende achterban.”
Voor het CDA wordt het de komende tijd kritisch, verwacht hij. „Nog is de aanhang van het CDA net iets religieuzer en kerkelijker dan de gemiddelde stemmer, maar als de trend doorzet, is dat binnenkort voorbij en is de achterban van het CDA minder religieus en kerkelijk dan het gemiddelde electoraat.”
Hoe het CDA dan nog een christelijke geïnspireerde politiek kan voeren zonder de eigen achterban van zich te vervreemden, is de grote vraag. Gezien de uitslag van de laatste verkiezingen zal het CDA zijn „christelijkheid” opnieuw moeten uitvinden, aldus Konig, en zo weer meer christelijke stemmers aan zich binden of veranderen in een seculiere partij met christelijke wortels en zo meer niet-christenen aanspreken. „Als het CDA zich echter niet herpakt, is de kans het grootst dat de huidige trend in zijn achterban doorzet en dat kan voor het CDA eigenlijk alleen maar verlies betekenen.”
Voor de kleine christelijke partijen is het echter nog niet zo ver. „Zij kunnen nog steeds een sterk christelijke politiek blijven bedrijven in naam van hun christelijke achterban. Hun achterban is qua religiositeit nu op het niveau aanbeland dat de achterban van het CDA in 1979 liet zien. Als de trend die we de afgelopen dertig jaar hebben kunnen zien bij de aanhang van het CDA zich echter in gelijke mate zou voordoen bij de achterban van de kleine christelijke partijen, dan zullen die waarschijnlijk ook in de problemen komen met hun christelijke identiteit.”
Nan Dirk de Graaf, hoogleraar sociologie aan de universiteit van Oxford, constateert dat de daling in kerkgang verantwoordelijk lijkt te zijn voor de afname van godsdienstgebonden stemgedrag. Hij adviseert christelijke politieke partijen hun traditioneel morele standpunten te blijven verkondigen om niet te veel vervreemd te geraken van hun religieuze kiezer.