Grondslag geen ballast, maar kompas voor christelijke organisatie
Christelijke organisaties moeten niet denken vanuit hun grondslag, maar vanuit hun doelstellingen, aldus dr. Kars Veling in RD 16-5. Daarmee verklaart Veling het verschijnsel christelijke organisatie in feite failliet, reageert mr. dr. Sytse de Jong.
In zijn Groen van Prinstererlezing, waarvan deze krant een samenvatting publiceerde, vergelijkt Veling de grondslag met schuivende ankers. Het anker van christelijke organisaties vormt een belemmering om koers te zetten met de wind vol in de zeilen. Beter is het volgens Veling een roer te hebben om richting te bepalen en een kiel die voorkomt dat we een speelbal van de wind worden.
In de beeldspraak klinkt dynamiek door. Welke organisatie wil immers een roestig anker van de grondslag achter zich aan slepen? Misschien zijn het organisaties die hun grondslag niet als overbodige ballast overboord gooien. Of organisaties die op het kompas van hun grondslag hun koers willen uitzetten. Wellicht zijn er zelfs organisaties die willen voorkomen dat ze door verraderlijke winden in onbestemde wateren verzeilen.
Ik laat de beeldspraak voor wat die is en plaats enkele observaties bij de analyse van Veling. Grondslagdebatten en discussies over toelatingsbeleid kosten veel energie, signaleert hij. Voor zover het vuur van de ijver hoog vlamt omwille van het behoud van verstarde tradities en versleten voorschriften, deel ik de treurnis over al die verspilde tijd en moeite. Met een grondslag die de toetssteen is voor en die richting geeft aan de dynamiek die eigen is aan het vormgeven van de identiteit, is echter niets mis.
Een grondslagmodel, afgezien van de exacte volgorde van artikelen in de statuten waaraan Veling kennelijk grote betekenis toekent, hoeft ook allerminst defensief van aard te zijn. Zo’n grondslag is goed verenigbaar met het denken vanuit doelstellingen. De grondslag wordt pas een ballast –vooruit: een schuivend anker– wanneer hij een doel op zichzelf wordt in plaats van dat hij richting geeft –vooruit: een kompas– aan de koers van de organisatie. Kortom, een dynamische identiteit ten dienste van het nastreven en bereiken van de doelen is gebaat bij een solide grondslag.
Relativisme
Veling acht het niet vreemd om in een christelijke organisatie op te trekken met mensen met wie hij serieuze verschillen van opvatting heeft. Akkoord, vanaf het moment waarop we niet meer willen optrekken met andersdenkenden, moeten we in permanente afzondering gaan leven.
Daarbij vraagt Veling van christenen in het belang van gemeenschappelijke doelen het eigen gelijk te relativeren. Als met het eigen gelijk de grondslag van een organisatie wordt bedoeld, kan ik zijn vraag of het perspectiefmodel niet tot grenzeloos relativisme leidt niet anders dan bevestigend beantwoorden. Terwijl het samen optrekken overblijft, raakt het christelijke perspectief uiteindelijk uit beeld. Naarmate verschillen van opvattingen diepgaander worden, wordt de gemeenschappelijke basis voor het nastreven van doelstellingen flinterdun.
In verschillende verbanden is het inderdaad heel goed mogelijk om gezamenlijk met mensen met wie we fundamenteel van mening verschillen dezelfde doelstellingen na te streven. Maar waarom zouden we de schijn ophouden deze doelstellingen na te streven in de hoedanigheid van christelijke organisatie? Wie de individuele persoonlijke inspiratie normatief stelt, wie de grondslag alleen in diepgaand uitgeholde vorm aanvaardbaar acht, verklaart het verschijnsel christelijke organisatie als zodanig failliet.
Veling doet de rake constatering dat christelijke activiteit steeds minder houvast zal hebben in een vaste gemeenschap van op alle fronten gelijkgezinde christenen. Dat betekent voor mij echter niet dat christelijke organisaties de band met hun grondslag moeten afkappen om het anker naar de zeebodem te laten afzinken. Daarvoor is de bijdrage die christelijke organisaties vanuit een gezamenlijk gedragen christelijk perspectief aan de samenleving als geheel kunnen leveren eenvoudig te waardevol.
Meerwaarde
Ook al neem het draagvlak voor organisatievorming vanuit een homogene basis af, afzonderlijke organisaties kunnen nog steeds iedere keer opnieuw de vraag te stellen: Welke betekenis heeft de grondslag voor onze organisatie? Welke meerwaarde hebben identiteitseisen met betrekking tot het personeelsbeleid met het oog op de doelstellingen? Zijn bepalingen in de statuten nu echt nodig, of werpen ze onnodig obstakels op?
Blijvende waarde toekennen aan de grondslag hoeft zo niet bij voorbaat uit te lopen op een achterhoedegevecht van onderling verdeelde christenen die niet beter weten dan elkaar de principiële maat te nemen. Het nastreven van een gemeenschappelijke doelstelling vergt linksom of rechtsom het uitzetten van een gezamenlijke koers. Om het daarover eens te worden, zal een gemeenschappelijke basis moeten worden gevonden. Naarmate deze meer weloverwogen is omlijnd, kan de ingezette koers steviger worden ingezet.
Dit alles legt organisatorische samenwerking van mensen met uiteenlopende achtergronden om doelstellingen te bereiken op basis van zo algemeen mogelijk geformuleerde idealen geen strobreed in de weg. Om ook dat in toenemende mate wenkende perspectief ruimte te gunnen, zijn de schuivende panelen van een paradigmawisseling overbodig. Nog afgezien overigens van het inzicht dat ieder perspectief een noodzakelijk vertrekpunt heeft.
De auteur is wethouder in de gemeente Staphorst. Hij schrijft dit artikel op persoonlijke titel.