Rechtvaardig
Romeinen 3:31
„Doen wij dan de wet teniet door het geloof? Dat zij verre; maar wij bevestigen de wet.”
Jezus zei: „Wie van u overtuigt Mij van zonde? En indien Ik de waarheid zeg, waarom gelooft gij Mij niet?” (Joh. 8:46). De duivel zelf heeft erkend dat Hij rechtvaardig was, toen hij zei: „Ik ken U, wie Gij zijt, namelijk de Heilige Gods” (Luk. 4:34). Ook Judas erkende dat Hij rechtvaardig was, toen hij zei: „Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed!” (Matth. 27:4). Pilatus erkende ook dat Hij rechtvaardig was, toen hij zijn handen waste en zei: „Ik ben onschuldig aan het bloed dezes Rechtvaardigen; gijlieden moogt toezien” (Matth. 27:24). Ook Pilatus’ vrouw erkende dat Hij rechtvaardig was, toen ze zei: „Heb toch niet te doen met die Rechtvaardige; want ik heb heden veel geleden in de droom om Zijnentwil” (Matth. 27:19). Zijn moordenaars erkenden dat Hij rechtvaardig was, toen ze zich op de borst sloegen en zeiden: „Waarlijk, Deze was Gods Zoon!” (Matth. 27:54). De soldaten erkenden dat Hij rechtvaardig was, toen ze verklaarden dat engelen uit de hemel de steen hadden weggerold en erop waren gaan zitten (Matth. 28). De leidslieden erkenden dat Hij rechtvaardig was, toen ze zeiden: „Neem dit geld en zegt: „Zijn discipelen zijn des nachts gekomen, en hebben Hem gestolen, als wij sliepen. En indien zulks komt gehoord te worden van de stadhouder, wij zullen hem tevreden stellen, en maken, dat gij zonder zorg zijt”” (Matth. 28:13, 14).
W. Huntington, predikant te Londen
(”De wet bevestigd door het geloof in Christus”, 1786)