Opinie

Botsende grondrechten stelt rechter voor lastige keuzes

Grondrechten kunnen botsen. Het is in zo’n geval niet altijd eenvoudig om vast te stellen welk grondrecht voorgaat, stelt prof. mr. Erik Jurgens.

Prof. mr. Erik Jurgens
24 May 2013 21:52Gewijzigd op 15 November 2020 03:45
Het interieur van het stadhuis van Gouda. beeld Paul Dijkstra
Het interieur van het stadhuis van Gouda. beeld Paul Dijkstra

De publieke moraal in de Europese samenleving is, zeker na de Tweede Wereldoorlog, gebaseerd op de mensenrechten, ook wel grondrechten van de burger genoemd. Eerst kwam er de niet bindende Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, in 1948 opgesteld door de Verenigde Naties. Daarna de wel bindende Europese Conventie van de Rechten van de Mens (1950), die nu geldt in 47 Europese landen. De bewoners van die land kunnen naar het Europees Hof in Straatsburg als zij vinden dat hun grondrecht wordt geschonden. Die landen moeten zich houden aan de vonnissen van het hof. We kunnen daarom met recht de mensenrechten onze gezamenlijke publieke moraal noemen.

Grondrechten kunnen echter ook onderling met elkaar botsen. Het is dan niet altijd eenvoudig om vast te stellen welk grondrecht voorgaat. Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst zijn een groot goed, maar kan ik daarop bijvoorbeeld het recht baseren om een gewelddadige jihad te prediken?

Het is hierom dat de wetgever, binnen bepaalde grenzen, uitzonderingen formuleert op de grondrechten. Hij mag in het geval van ons voorbeeld haat zaaien en oproepen tot geweld strafbaar stellen. Als ik voor dergelijke vergrijpen voor de strafrechter sta, kan ik mij erop beroepen dat vrijheid van godsdienst en van meningsuiting zwaarder wegen dan het recht van anderen om gevrijwaard te worden van aantasting van hun recht op leven, vrijheid en veiligheid. De rechter –tot in Straatsburg toe– moet dan de afweging maken welk grondrecht voorrang heeft. Bij een oproep tot gewelddadige jihad lijkt mij die afweging gemakkelijk.

De afweging is veelal subtieler. Neem de ‘weigerambtenaren’, zij die met een beroep op de Bijbel niet als ambtenaar willen optreden bij een huwelijk van mensen van hetzelfde geslacht. Gaat in dat geval godsdienstvrijheid boven het discriminatieverbod?

Ik zou als rechter een praktische oplossing kiezen. Als in een gemeente uitsluitend weigerambtenaren beschikbaar zijn, zodat een stel niet kan trouwen, dan is duidelijk dat hun grondrecht is geschonden. Maar als een collega in de desbetreffende gemeente wel bereid is om het huwelijk te voltrekken, dan is er geen grondrecht geschonden. De verwondering blijft dan wel over mensen met zo’n merkwaardige uitleg van de Bijbelse opdracht om je naaste lief te hebben.

Er zijn mensen die weigerambtenaren uit hun ambt willen zetten. Fractieleden van D66 hebben in de Tweede Kamer daarover een wetsvoorstel ingediend. Om de puntjes op de i te zetten inzake verboden discriminatie, is de redenering. Dat klinkt mooi, maar is onnodig. Door de taakopvatting van de weigerambtenaren wordt in de praktijk immers niemand getroffen. De godsdienstvrijheid mag nog even voorgaan.

Dat is anders met het ontslag van een leraar op een School met den Bijbel die ”uit de kast komt”, en daar ook naar leeft. Het schoolbestuur kan hem of haar willen ontslaan omdat leven als homofiel in strijd wordt geacht met de subcultuur waarbinnen deze school functioneert. Onze algemeen heersende cultuur geeft echter iedereen het wezenlijke grondrecht om als hetero of als homo te leven. Wat moet voorgaan, de subcultuur of de algemene? Hier gaat het om iemands baan, dus de afweging is veel moeilijker.

Een ander wetsvoorstel –opnieuw van D66– wil voorrang geven aan de leraar. Zij stelt dus voor om –in de afweging tussen grondrechten– de onderwijsvrijheid van de school ondergeschikt te maken aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de leraar. Voor dit puntje op de i is redelijkerwijs meer te zeggen. Het gaat ver als een subcultuur –hoe diep ook de overtuiging– hier haar norm kan opleggen, want ontslag is een niet-aanvaardbare discriminatie naar seksuele geaardheid. Het schoolbestuur zal in dit geval moeten inbinden.

En dan is er nog de koopzondag. Er zijn gemeenten die de winkelsluiting op zondag willen doorzetten omdat de dag des Heeren moet worden geheiligd. Persoonlijk vind ik behoud van de zondag als rustdag, goddelijk gebod of niet, in het belang van het goede leven. Ten minste één dag waarop koopgedrag wordt getemd. Vanwege de kleine winkelier die niet open kan blijven en het daarom aflegt tegen de winkelketens. Ten behoeve van een onthaaste samenleving. Maar misschien is dat slechts taal van een oude knar.

Ik denk dat ooit om deze reden, in het oude Israël, de sabbatsrust is ingesteld. Met een zware religieuze sanctie op het schenden daarvan. Dat laatste mag nu natuurlijk geen reden meer zijn om koopzondagen in te tomen. Maar het goede voorbeeld kan wel om andere redenen worden nagevolgd.

De auteur is oud-senator voor de PvdA en emeritus hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer