Gereformeerde tolerantie dient hogere doelen
Is het woord ”intolerant” een goede samenvatting van de klassieke gereformeerde levenshouding?
Intolerantie geldt vandaag de dag als een van de ergste zonden in onze samenleving. Tolerantie is de norm. Over die positieve waardering van tolerantie is vanuit filosofisch en theologisch gezichtspunt heel wat te zeggen. Er is ook een historische dimensie mee verbonden. Tolerantie wordt vaak in verband gebracht met de verlichting of met radicale en vrijzinnige stromingen uit de Reformatietijd. Dat is op zichzelf geen onjuiste geschiedschrijving, maar er zijn diverse kanttekeningen bij te plaatsen.
Het zou bijvoorbeeld geen goed idee zijn om te veronderstellen dat het politieke denken van orthodoxe gereformeerden onder de noemer van intolerantie adequaat is samengevat. Zo’n idee hoeft niet alleen bij seculiere critici te leven. Ook hedendaagse gereformeerden kunnen denken dat het gereformeerd protestantisme zich in de 16e en de 17e eeuw een politiek kon permitteren die niet alles tolereerde. In het Europa van de 21e eeuw gaat dat niet langer. Daarom hebben 17e-eeuwse geschriften vandaag niet veel meer te bieden.
Zo’n kijk op het verleden gaat, linksom of rechtsom, te kort door de bocht. De 17e eeuw biedt goede aanknopingspunten om dat te illustreren. Iemand die de reputatie heeft van ”strenggereformeerd”, was Gisbertus Voetius. Deze erudiete hoogleraar in Utrecht heeft tussen 1634 tot 1676 meerere generaties gereformeerde predikanten gevormd. Hij was een lid van de Synode van Dordrecht (1618-1619), een kerkelijke vergadering die inderdaad vond dat remonstrantse ideeën niet in een gereformeerde kerk thuishoren. Toch heeft tolerantie in Voetius’ denken een duidelijke plaats.
Dat betreft zowel het kerkelijke als het staatkundige leven. Tolerantie is voor Voetius een ethische kwestie. Ben je mede verantwoordelijk voor de zonden van iemand anders als je deze ziet en tolereert? Ja, zegt Voetius, met verwijzing naar het Nieuwe Testament. Paulus spoort de kerkelijke gemeente van Korinthe aan om tucht uit te oefenen tegen iemand met een onzedelijk leven (2 Kor. 5). De gemeente van Thyatire, het huidige Akhisar in Turkije, wordt kwalijk genomen dat zij een zedeloze vrouw vrij haar gang laat gaan (Openb. 2). In beide gevallen gaat het om ethiek en discipline binnen de christelijke gemeente. In beide gevallen betekent passief toekijken dat men zich mede schuldig maakt.
Rechten van anderen
Toch is volgens Voetius tolerantie niet in alle gevallen verkeerd. Hij noemt twee voorwaarden voor geoorloofde verdraagzaamheid. In de eerste plaats is tolerantie niet verkeerd als iemand de macht of de bevoegdheid niet heeft om een zonde weg te nemen of om een wending ten goede te bewerkstelligen. In de tweede plaats kan het nodig zijn een kwaad te tolereren teneinde een groter kwaad te voorkomen. Ook hier noemt Voetius Bijbelse voorbeelden, ditmaal uit het Oude Testament: in Israël werden polygamie en echtscheiding getolereerd.
Wat geldt in persoonlijk of kerkelijk verband, is in wezen ook op de overheid van toepassing. Ook hier geldt als vuistregel dat activiteiten die duidelijk met de beide tafels van de Tien Geboden strijden, niet te tolereren zijn. Maar ook hier zijn er uitzonderingen. De overheid is niet overal en altijd gehouden om bijvoorbeeld verkeerde godsdienstige praktijken uit de publieke ruimte te weren. Als de macht en bevoegdheid ontbreken om een bepaald kwaad uit de weg te ruimen, zit er niets anders op dan het euvel te tolereren.
Ten eerste zijn de mogelijkheden van een overheid volgens Voetius ingeperkt door geldende wetten en rechten van derden. Een eenmaal gegeven woord moet men houden. Ook een eed die aan ketters gedaan was, is geldig en moet gehouden worden. Die overtuiging is uiteraard zelf ingegeven door de Tien Geboden, namelijk de oproep om Gods naam niet door een meineed te ontheiligen en om geen valse getuigenis af te leggen.
In de tweede plaats kan een overheid in een situatie van overmacht verkeren, waarbij een bepaalde situatie niet verholpen kan worden en een politiek van tolerantie onvermijdelijk is. Voetius noemt verschillende scenario’s. Aantallen spelen bijvoorbeeld een rol. Het kan zijn dat een overheid tegen de wensen van zo veel mensen zou moeten ingaan dat de stabiliteit van de staat in het geding zou komen en chaos zou dreigen. Een andere situatie is dat christenen alleen dan godsdienstvrijheid kunnen krijgen als ook anderen in vrijheid delen. „In dit geval is het beter om een staat en een kerk met dit bezwaar te hebben dan om er geen te hebben.” Een overheid zondigt niet door een kwaad te tolereren dat zij niet kan wegnemen. Tolerantie probeert dan juist een groter kwaad te voorkomen.
Voor Voetius gaat het hier blijkbaar ook om een kwestie van wijsheid. Hij citeert oude spreekwoorden, zoals Hesiodus’ uitspraak „De helft is meer dan het geheel” en de spreuk van iemand anders: „Wie het geheel zoekt, verliest het geheel.” Hij noemt ook Bijbelse voorbeelden van overmacht: David en Hizkia wilden naar het heiligdom gaan, maar konden niet; Petrus had geen geld om aan de bedelaar te geven.
Tweede keus
Deze opvatting van Voetius is in de gereformeerde traditie na hem levend gebleven. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een belangrijk leerboek van Johannes van Marck. Deze Marckius of A Marck heeft tussen 1676 tot 1731 in Franeker, Groningen en Leiden aan de vorming van diverse generaties predikanten bijgedragen. Volgens hem mocht de overheid in het publieke domein afgodische en blasfemische praktijken niet tolereren, behalve in drie gevallen: als „de absolute noodzakelijkheid ertoe noopt uit burgerlijke voorzichtigheid iets toe te geven, of als eerbied voor de eed die men ook aan de ketters en ongelovigen houden moet dit eist, of als de algemene welstand van de kerk het vereist.”
Kortom: zelfs bij zogenaamd ”strenge” gereformeerden uit de 17e eeuw die het leven wilden normeren aan de Tien Geboden is een theorie van tolerantie te vinden. Deze tolerantie is inderdaad een tweede keus, geen positief doel in zichzelf, geen ideaal, geen uiting van onverschilligheid of scepticisme. Deze tolerantie was ingegeven door het streven om de kerk van Christus te dienen en de orde van de staat te bewaren in de weerbarstige praktijk van het leven.
Dr. Aza Goudriaan, universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl
Verder lezen over dit onderwerp
C.A. de Niet, Gisbertus Voetius, De praktijk der godzaligheid, 2 delen (Utrecht: De Banier, 1996), hoofdstuk 24.
A. Goudriaan, Reformed Orthodoxy and Philosophy, 1625-1750 (Leiden: Brill, 2006), pp. 311-320.
E. Nelson, The Hebrew Republic (Cambridge: Harvard University Press, 2010), hoofdstuk 3, over vroegmoderne studies van de “Hebreeuwse theocratie” als een niet-seculiere wortel van tolerantie.