Christus alleen
Zalig zijn zij, en zij alleen. Zij zijn zalig zonder bepaling, altijd. Zij alleen zijn zalig, terwijl degenen die voor God in Christus niet willen buigen onder de vloek moeten blijven. Al hun goed zal dan zeker met hen ten verderve gaan.De wereld mag de hoogmoedigen gelukzalig achten, maar die zullen vaak zelfs onder het lachen smart vinden. Zij treffen doornen aan onder de rozen. Zij voelen de onvolmaaktheid van de wereldse vermakelijkheden en ervaren dat door de gewoonte van de dagelijkse weelde de lust erin vergaat. De tegenslagen worden hen bovendien haast onverdraaglijk. Totdat ze eindelijk van alles beroofd, zowel van het schijngoed dat zij zochten als van het ware goed dat zij hebben veracht, hun tong kauwen in de hel.
Daartegenover zijn alle armen van geest zalig, hoeveel verdrukking zij ook in deze wereld mogen hebben. Immers, wanneer een ziel zich diep arm en ontbloot vindt en zien mag op de volheid in Christus en dat alles wat hem ontbreekt bij Hem is, dan is zijn in armoede tot Christus komen als een hemel op zichzelf. Het is als een zuigeling die niets begeerlijker vindt dan aan de volle borsten van zijn lieve moeder te mogen zuigen. Zo zal een arme ziel Christus mogen ontmoeten, Hem gelovig aankleven en gelovig met de dichter zeggen: „Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde.”
G. ter Borgh, lidmaat in Groningen (De armen van geest, ±1700)