„Doen wij dan de wet teniet door het geloof? Dat zij verre; maar wij bevestigen de wet.”

God maakt Zijn wet niet krachteloos. Hij maakt Zijn bedreiging en Zijn belofte waar. De wet is heerlijk gemaakt door Christus’ leven. Het recht is voldaan door Zijn dood. De vloek van de wet kwam geheel over Hem, de Borg van zondaren.

De zondaar wordt schuldenaar van vrije genade. Hij wordt om niet door deze genade gezaligd. Zo is God volkomen rechtvaardig en rechtvaardigt Hij toch „degene die uit het geloof van Jezus is” (Rom. 3:25, 26).

Alle mensen hebben gezondigd. Door de wet is de kennis van de zonde. Allen worden door de wet schuldig gesteld voor God –want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods– en de zondaar wordt zalig gemaakt uit vrije genade door de verlossing en tussenkomst van een ander. „Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door wat wet? Der werken?”

De werkheilige is hoogmoedig en blind voor het recht. Hij roemt op zichzelf, lijkt het meest op de duivel en is het verst van het Koninkrijk Gods. Nee, alle roem is uitgesloten door de geestelijke wet van het geloof dat wonderen werkt. Daardoor cijfert een zondaar zichzelf weg, gaat tot God en prijst Hem. „Wij besluiten dan, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet.”

W. Huntington, predikant te Londen

(”De wet bevestigd door het geloof in Christus”, 1786)