Toerekening
Romeinen 3:31
„Doen wij dan de wet teniet door het geloof? Dat zij verre; maar wij bevestigen de wet.”
De apostel verwijst naar de Psalmen en houdt zijn lasteraars (Romeinen 3:10-18) het getuigenis van de hemel voor om zijn leer te bevestigen en hun mond te stoppen en past het daarna op hen toe als de stem van de wet, waarvoor zij ijverden: „Wij weten nu, dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij” (vs. 19).
Paulus blijft nog steeds bij zijn tekst en verklaart dat „door de wet de kennis der zonde is”, maar dat we daaruit niet de rechtvaardigmaking verkrijgen (vs. 20). „De rechtvaardigheid Gods is geopenbaard geworden zonder de wet.” Dat is geen nieuwe leer, want dit is getuigd door „de wet en de profeten” (vs. 21).
Dit is de rechtvaardigheid die God de Zaligmaker heeft gewerkt en die God de Vader heeft aanvaard en die Hij toerekent aan de gelovige in Christus Jezus (vs. 22). Deze rechtvaardiging van de zondaar door de gerechtigheid van Christus is tot heerlijkheid van vrije genade en krenkt de wet of het recht niet, omdat ze wordt gewerkt door de verlossing die in Christus Jezus is en Hij is door God voorgesteld om de wet te verheerlijken, het recht te voldoen, de toorn Gods te stillen en God met zondaren te verzoenen.
W. Huntington, predikant te Londen (”De wet bevestigd door het geloof in Christus”, 1786)