Zeventiende-eeuwse gedachten
In zijn brief aan de gemeente van Rome schrijft de apostel Paulus vrij uitvoerig over de overheid. Zij is een dienares van God en heeft recht op onderdanigheid (13:1-7). In de geschiedenis rees geregeld de vraag: Kan verzet tegen de overheid niettemin geoorloofd zijn, of zelfs geboden?
Iemand als de zeventiende-eeuwse Schotse theoloog Samuel Rutherford gaf een duidelijk ”ja” als antwoord. Dit blijkt uit zijn verhandeling ”Lex, Rex” (De wet en de koning), een boek uit 1644 dat ter sprake komt in het Scottish Journal of Theology (jaargang 66, aflevering 2, 2013). Ryan McAnnally-Linz van Yale University wijdt hier een artikel aan de vraag hoe Rutherford zijn uitleg van Romeinen 13 verbond met zijn verdediging van het recht van opstand.
Verzet tegen de overheid lijkt op het eerste gezicht onverenigbaar met Paulus’ uitspraken: wie zich tegen de overheid verzet, wijst Gods verordening af en roept Zijn oordeel over zich af. De overheid is er om goede daden van onderdanen te belonen, en verkeerd gedrag te bestraffen; daarom is onderworpenheid aan de overheid geboden (Romeinen 13:1-5).
Maar volgens Rutherford betekenden deze uitspraken helemaal niet dat verzet tegen de overheid altijd verkeerd is. Het is nodig om een aantal onderscheidingen te maken. Zo is het ambt van de overheid onderscheiden van de concrete overheidspersonen. Verder is gehoorzaamheid in wettige zaken iets anders dan gehoorzaamheid in het kwaad. Bovendien is Gods geopenbaarde wil, die uit Zijn geboden blijkt, iets anders dan Gods verborgen wil die zichtbaar wordt in Zijn voorzienige leiding van de geschiedenis.
Deze onderscheidingen leiden tot een genuanceerd standpunt. Het ambt van de overheid als zodanig verdient onderdanigheid. Het is immers door God ingesteld. Daarom is het ook aan het goede gebonden. Wanneer een concrete overheidspersoon aan zijn onderdanen kwaad voorschrijft, gaat hij dus zijn mandaat te buiten en kan hij geen aanspraak meer maken op de gehoorzaamheid waarop het overheidsambt recht heeft. Als ergens een tiran regeert, gebeurt dat weliswaar niet buiten Gods voorzienigheid om. Maar Gods verborgen wil is geen maatstaf voor menselijk handelen. „Tirannie is, als een werk van satan, niet van God afkomstig”, zo zegt Samuel Rutherford.
Kortom: voor onderdanen is Gods geopenbaarde wil de leidraad. Een overheid die Gods wet bestrijdt, treedt buiten het goddelijke mandaat en heeft in dat opzicht geen recht op gehoorzaamheid. Het verzet tegen machtsmisbruik komt echter pas te langen leste uit bij echte wapens: eerst is de weg van de vreedzame petitie geboden. Als deze niet helpt kan men nog proberen te vluchten.
Rutherford was een van de vele zeventiende-eeuwse theologen die met een mengeling van waardering en kritiek de gangbare aristotelische filosofie gebruikten. Volgens Aristoteles bestaan de natuurlijke dingen uit twee bestanddelen: vorm en materie. De vorm maakt een ding tot dat wat het wezenlijk is. De materie is de passieve grondstof.
Het Bijbelboek Genesis zegt over planten en dieren dat God hen schiep „naar hun aard.” Die eigen ”aard” van de schepselen konden zeventiende-eeuwers gemakkelijk uitleggen in de zin van wat Aristoteles de ”vorm” had genoemd. De geschapen dingen hebben een eigen wezen dat de ene soort onderscheidt van de andere.
In wetenschappelijk jargon wordt de theorie van vorm en materie aangeduid als hylemorfisme, vanwege de Griekse woorden voor stof (hylè) en vorm (morphè). Gideon Manning, docent aan het California Institute of Technology, onderzocht de geschiedenis van het begrip. Zijn bevindingen staan in het aprilnummer van het Journal of the History of Ideas (jaargang 74, 2013).
Het begrip hylemorfisme is opmerkelijk laat ontstaan. In het Engels schijnt het voor het eerst voor te komen in de vertaling van een brief die de Duitse theoloog Friedrich Schleiermacher schreef in 1818. Hier had het woord nog niets te maken met Aristoteles. Pas toen paus Leo XIII de studie van Thomas van Aquino ging stimuleren, kwam ook het begrip hylemorfisme in zwang als verwijzing naar de vorm en materie van de aristotelische filosofie. De jezuïet Tilmann Pesch, die het begrip in 1877 begon te gebruiken, is de vroegste getuige die Manning vond. Sindsdien is het begrip gangbaar gebleven.
Een beroemde criticus van de aristotelische theorie van vorm en materie was de zeventiende-eeuwse filosoof René Descartes. Zijn eigen filosofie bevatte een flinke dosis theologie. Op Descartes’ godsleer richt zich een bijdrage van Dan Arbib in de Revue philosophique de la France et de l’étranger (jaargang 138, aflevering 1, 2013).
Arbib geeft een instructief overzicht van het wetenschappelijke onderzoek in de periode 1996 tot 2011. Gods schepping van de wereld en Zijn voorzienigheid zijn thema’s waaraan in de afgelopen jaren juist minder aandacht lijkt te zijn besteed.
Aza Goudriaan is universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren? focus@refdag.nl