Ben Brinkman: Een molenaar moet alles kunnen
In Nederland draaien vrijwel alle molens op vrijwilligers. Maar dat betekent niet dat iedereen zomaar molenaar kan worden. „Als je weinig van het weer weet, slaag je niet voor het examen”, aldus Ben Brinkman, een van de molenaars van Maallust in Amerongen.
Elke dinsdag is Ben Brinkman in de Amerongse korenmolen te vinden. Zoals de meeste molenaars gaat hij richting de 70. Maar hij lijkt totaal geen moeite te hebben met de steile trappen die naar de kap van de molen voeren. „Kijk trouwens even uit voor die balk”, zegt hij onderweg, wijzend op een balk van zo’n 30 centimeter dik die vlak boven een van de trappen hangt. „Die heet de donsbalk, maar je kunt je hoofd er lelijk aan stoten.”
Op de kapzolder opent Brinkman een luik en klautert hij in de richting van de wipstok om de vlag te hijsen. „Dat is altijd het eerste wat ik doe als ik hier ’s morgens kom”, vertelt hij. „Ik heb via de radio al gehoord dat de wind vandaag oost is, maar als je de vlag uithangt kun je het precies zien. Doordat de Amerongse Berg hier vlakbij ligt, klopt wat het KNMI zegt niet altijd. Het is maar een prutbergje van 60 meter hoog, maar toch heeft zoiets invloed op de stabiliteit van de wind en de windrichting.”
Als molenaar moet je van alle markten thuis zijn, vertelt Brinkman. „Je moet de techniek begrijpen, maar als je weinig van het weer weet, slaag je ook niet voor je examen.”
Voordat iemand molenaar kan worden, moet hij eerst minstens twee jaar leren, vertelt hij. „Je doet dat vooral door in een andere molen mee te kijken. Je moet alle seizoenen hebben meegemaakt. Daarnaast moet je twee dikke theorieboeken doorwerken. Je moet weten hoe de onderdelen heten en alle soorten molens kunnen bedienen. Hier malen we graan, maar er zijn ook windmolens waarin mosterd, papier of olie wordt geproduceerd. En dan zijn er ook nog poldermolens.”
Tijdens de aftrap van de Nationale Molendag maakte het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed dinsdagmiddag bekend dat het ambacht van molenaar voortaan geldt als immaterieel erfgoed (zie kader). Terecht, vindt Brinkman. „Tegenwoordig worden molens bij een restauratie eigenlijk altijd maalvaardig gemaakt, zodat ze echt kunnen draaien. Er moeten dan natuurlijk ook mensen zijn die weten hoe alles werkt. Het is goed om zo’n traditie met elkaar in stand te houden.”
Het had weinig gescheeld of het ambacht van molenaar was verdwenen, weet Brinkman. „De 19e eeuw was een bloeitijd voor de Nederlandse molen, maar door de komst van elektriciteit veranderde alles. Steeds meer molens raakten in onbruik en werden afgebroken. Gelukkig is er een kentering gekomen en zie je nu juist dat steeds meer molens weer in gebruik worden genomen.”
Zelf werd Brinkman molenaar toen Maallust in 2010 was gerestaureerd. „De molen stond eerst zo’n 60 meter verderop in het dorp, maar daar moesten nieuwbouwhuizen komen.” De romp, het enige wat nog restte van het bouwwerk uit 1830, werd verplaatst en kreeg opnieuw een kap, wieken en een maalmechaniek.
Het gebouw was jaren gebruikt als graansilo, vertelt Brinkman. Hij wijst op grijze cementstroken in de binnenkant van de muren. „Je kunt nog zien waar de schotten hebben gezeten.”
De Amerongse molenaar is blij dat Maallust weer draait. „Dit is in heel Utrecht de enige beltmolen.”
Bij zo’n molen verdwijnt het onderste gedeelte van het bouwwerk in een berg zand, de zogenoemde belt. Op de belt staat het kruiwiel, waarmee de molenaar het draaimechaniek in de kap van de molen kan bedienen en de wieken op de wind kan zetten.
Zaterdag heeft de molen voor het laatst gedraaid, vertelt Brinkman. „Toen kwam de wind uit het westen, dus nu moet de kap bijna 180 graden draaien. Dan moeten de zeilen nog worden uitgerold, zodat de wieken voldoende wind vangen. Er staat vandaag niet zo veel wind, maar deze molen heeft aan windkracht 3 genoeg.”
Hij wijst op de aluminium profielen aan de wieken, een techniek uit de vliegtuigbouw die voor extra rendement moeten zorgen.
Voor hij gaat kruien, controleert hij op de kapzolder met een zaklampje of er geen duiven tussen de wieltjes zitten waarop de kap straks zal draaien. „Voordat je aan malen toekomt, ben je zo een uur verder. Maar als het eenmaal zover is, neemt de techniek het over en hoef je niet zo veel meer te doen. Dan kun je slapend rijk worden”, lacht Brinkman.
Alhoewel, het blijft opletten geblazen. „Je moet natuurlijk het weer in de gaten houden”, zegt hij met een blik op de barometer. En rijk zal hij er ook niet van worden, want al het werk in de Amerongse molen draait op vrijwilligers. „We krijgen graan van een veevoerhandelaar. Als dat is gemalen, komen ze het gratis weer ophalen. Daarnaast leveren we meel voor de bakker in het dorp. Daar kun je dan speciaal molenbrood kopen.”
Onder aan de belt is ook een winkeltje waar bezoekers op zaterdagen terechtkunnen voor bakmixen en allerlei soorten meel. „Maar ook daar werken alleen vrijwilligers. Uiteindelijk kun je natuurlijk niet op tegen de productie in fabrieken.”
Immaterieel erfgoed
Het molenaarsambacht staat voortaan te boek als immaterieel erfgoed. Dat maakte het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed (VIE) dinsdag bekend.
Het was al jaren mogelijk om gebouwen, natuurgebieden of voorwerpen een beschermde status te geven. Maar tradities en gewoonten konden met het verstrijken van de tijd ongemerkt verloren gaan.
In 2003 nam Unesco een conventie aan die daarin verandering moest brengen. Nederland aanvaardde die conventie vorig jaar zomer. Sinds die tijd kunnen stichtingen en verenigingen zogenaamd immaterieel erfgoed voordragen voor de Nationale Inventaris van het Immaterieel Erfgoed in Nederland. Een aantal verenigingen, waaronder Het Gilde van Vrijwillige Molenaars en De Hollandsche Molen, kwam op het idee om het molenaarsambacht voor te dragen.
Het VIE beheert de inventaris en brengt de komende jaren het immaterieel erfgoed op Nederlandse grondgebieden in kaart.